RVV 1990 Nederlands en Engels Artikel 2 tot 87
RVV 1990 Nederlands en Engels - Artikel 2 tot 87. Als bestuurder of andere weggebruiker zult u binnen het dagelijks verkeer in Nederland het meest te maken krijgen met de artikelen, gedragsregels, aanwijzingen, verkeersborden en verkeersregels zoals die in het RVV 1990 vastgelegd zijn. Onderstaand een weergave van artikel 2 tot 87 uit het RVV 1990 met, naast de Nederlandse regelgeving, de Engelse -cursief gedrukte- vertaling hiervan, zoals opgesteld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
RVV 1990 – Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
Road Traffic Signs and Regulations in the Netherlands
Verkeersregels – Plaats op de weg -Traffic Regulations – Road Positioning
Artikel 2
1. De regels van dit besluit betreffende voetgangers zijn mede van toepassing op bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, indien zij van een voetpad of trottoir gebruik maken of van het ene naar het andere voetpad of trottoir
oversteken.
2. De regels van dit besluit betreffende voetgangers zijn voorts mede van toepassing op personen die te voet een motorfiets, bromfiets of fiets aan de hand meevoeren, alsmede op personen die zich verplaatsen met behulp van
voorwerpen, niet zijnde voertuigen.
3. De regels van dit besluit betreffende wagens zijn mede van toepassing op door voetgangers gevormde kolonnes, optochten en uitvaartstoeten voor zover deze de rijbaan volgen.
Article 2
1. The rules for pedestrians are also to be applied to drivers of invalid carriages where these travel on the footpath or pavement or use a pedestrian crossing to cross from one footpath or pavement to
the other.
2. In addition, the rules for pedestrians are also to be applied to persons who are pushing a bicycle, a moped or a motor-assisted bicycle and also to persons who are propelling themselves along by other means than a vehicle (e.g. roller skates, iceskates etc.).
3. The rules for wagons and carts are also to be applied to people walking in processions, marches and groups whey they are on the public highway.
Artikel 2a
De regels van dit besluit betreffende motorvoertuigen en bestuurders en passagiers van motorvoertuigen zijn, in plaats van de regels betreffende bromfietsen, bromfietsers en passagiers van bromfietsen, mede van toepassing op brommobielen en bestuurders en passagiers van brommobielen, tenzij anders is bepaald.
Article 2a
The rules for motor vehicles and drivers of motor vehicles are to be applied to microcars and the drivers of microcars and not the rules that apply to mopeds and riders of mopeds, unless otherwise stipulated.
Artikel 2b
De regels van dit besluit betreffende fietsen en fietsers zijn, in plaats van de regels betreffende bromfietsen en bromfietsers, mede van toepassing op snorfietsen en snorfietsers, tenzij anders is bepaald.
Article 2b
Unless stated elsewhere to the contrary, the rules for bicycles and cyclists shall be applied to motor-assisted bicycles and riders of motor-assisted bicycles and not the rules that apply to mopeds and riders of mopeds.
Hoofdstuk II. Verkeersregels
§ 1. Plaats op de weg
Artikel 3
Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden. Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.
Article 3
1. Drivers are required to keep as far over to the right as possible.
2. Cyclists are permitted to ride two abreast. This does not apply to riders of motor-assisted bicycles.
Artikel 4
1. Voetgangers gebruiken het trottoir of het voetpad.
2. Zij gebruiken het fietspad of het fiets/bromfietspad indien trottoir en voetpad ontbreken.
3.Zij gebruiken de berm of de uiterste zijde van de rijbaan, indien ook een fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
4. In afwijking van het eerste en het tweede lid gebruiken personen die zich verplaatsen met behulp van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, het fietspad, het fiets/bromfietspad, het trottoir of het voetpad. Zij gebruiken de rijbaan indien een fietspad, een fiets/bromfietspad, een trottoir of een voetpad ontbreekt.
Article 4
1. Pedestrians are to use pavements or footpaths at all times.
2. If there is a break in the pavement or footpath, pedestrians are to use the cycle or moped track.
3. If there is also a break in the cycle, motorcycle or moped track, pedestrians are to use the roadside or the edge of the carriageway.
4. Contrary to the first and second parts, persons moving with the aid of objects that are not vehicles use the bicycle path, the bicycle/moped path, the pavement or footpath. They use the road if there is no bicycle path, bicycle/moped path, pavement or footpath.
Artikel 5
1. Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het fiets/bromfietspad.
2. Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.
3. Zij mogen het onverplichte fietspad gebruiken. Bestuurders van snorfietsen uitgerust met een verbrandingsmotor mogen het onverplichte fietspad slechts gebruiken met uitgeschakelde motor.
4. Bestuurders van fietsen op meer dan twee wielen en fietsen met aanhangwagen, die met inbegrip van de lading breder zijn dan 0,75 meter, mogen de rijbaan gebruiken.
5. Bestuurders vanaf 16 jaar van snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet die beschikken over een gehandicaptenparkeerkaart of een bij ministeriële regeling aangewezen kaart ten behoeve van het vervoer van gehandicapten mogen het trottoir en het voetpad gebruiken.
6. Bestuurders jonger dan 16 jaar van snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet die beschikken over een gehandicaptenparkeerkaart of een bij ministeriële regeling aangewezen kaart ten behoeve van het vervoer van gehandicapten gebruiken het trottoir of het voetpad.
7. Het eerste lid, het tweede lid en het vierde lid gelden niet voor bestuurders als bedoeld in het zesde lid.
Article 5
1. Cyclists are required to use the mandatory cycle track or the cycle/motor cycle track.
2. If there is a break in the mandatory cycle track or in a cycle/motor cycle track, cyclists are required to use the main carriageway.
3. They may use the non-mandatory cycle track. Riders of motor-assisted bicycles equipped with combustion engines may use the non-mandatory cycle track only if the engine is switched off.
4. Riders of bicycles having more than two wheels and riders of bicycles pulling trailers with a total width, including the load, in excess of 0.75 metre may use the public carriageway.
5. Riders aged 16 years and over of motor-assisted bicycles as indicated in Article 1, part one, section e, subsection d of the act who are in possession of a disabled person’s parking card, or of a card established by ministerial regulation to designate the transport of disabled persons, may use the pavement or footpath.
6. Riders aged under 16 years of motor-assisted bicycles as indicated in Article 1, part one, section e, subsection d of the act who are in possession of a disabled person’s parking card, or of a card established by ministerial regulation to designate the transport of disabled persons, shall use the pavement or footpath.
7. The first, second and fourth parts of this article do not apply to riders indicated in part six hereof.
Artikel 6
1. Bromfietsers gebruiken het fiets/bromfietspad.
2. Zij gebruiken de rijbaan indien een fiets/bromfietspad ontbreekt.
3. Bestuurders van bromfietsen op meer dan twee wielen en bromfietsen met aanhangwagen, die met inbegrip van de lading breder zijn dan 0,75 meter, mogen de rijbaan gebruiken.
Article 6
1. Motor cyclists are required to use the cycle/motor cycle track.
2. They are required to use the main carriageway if there is a break in the cycle/motor cycle track.
3. Riders of mopeds having more than two wheels and mopeds pulling trailers with a total width, including the load, in excess of 0.75 metre, may use the public carriageway that a traffic accident occurs.
Artikel 7
Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig gebruiken het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of de rijbaan.
Article 7
Handicapped drivers and their special vehicles must use the pavement, footpaths, cycle tracks, cycle / motorcycle tracks or the public carriageway.
Artikel 8
1. Ruiters gebruiken het ruiterpad.
2. Zij gebruiken de berm of de rijbaan indien een ruiterpad ontbreekt.
Article 8
1. Horse riders are to use bridleways.
2. If there is a break in the bridle path, horse riders are to use the roadside of the public carriageway.
Artikel 9
Voetgangers mogen de rijbaan gebruiken, indien zij een kolonne, een optocht of een uitvaartstoet vormen.
Article 9
Pedestrians may use the public carriageway if they form a column or if they are taking part in a march or a funeral procession.
Artikel 10
1. Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
2. Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.
Article 10
1. Other drivers than those indicated in Articles 5 to 8 inclusive must use the public carriageway. For parking their vehicles, these drivers and pedestrians
moving a trailer apparently intended to be moved by a motor vehicle may also use other parts of the road except for pavements, footpaths, cycle paths, cycle and motor cycle paths or bridleways.
2. Road users other than cyclists and handicapped persons driving special vehicles may not use bicycle lanes with continuous lane markings.
§ 2. Inhalen – Overtaking
Artikel 11
1. Inhalen geschiedt links.
2. Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
3. Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
4. Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
5. Bestuurders mogen trams rechts inhalen.
Article 11
1. All overtaking must be carried out on the left.
2. Drivers who have positioned themselves on the left and have signalled their intention to turn left are to be overtaken on the right.
3. Cyclists must overtake other cyclists on the left. They may overtake other slower moving vehicles on the right.
4. Drivers who are positioned on the right of an indicator panel may overtake drivers on the right who are positioned on the left of such panels.
5. Trams may be overtaken on the right.
Artikel 12
Het is verboden een voertuig vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats in te halen.
Article 12
It is not permitted to overtake a vehicle directly before or on a pedestrian crossing
§ 3. Files – Queues
Artikel 13
1. Bij fileverkeer behoeft, indien de rijbaan is verdeeld in rijstroken in dezelfde richting, niet de meest rechts gelegen rijstrook te worden gevolgd.
2. Files mogen aan de rechterzijde worden ingehaald.
Article 13
1. When traffic is queuing, and where the carriageway is divided into several lanes heading in the same direction, it is not necessary to keep to the right
hand lane.
2. Traffic queues may be overtaken on the right.
§ 4. Oprijden van kruispunten - Approaching road junctions
Artikel 14
Bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren.
Article 14
Drivers must not block road junctions.
§ 5. Verlenen van voorrang - Giving priority
Artikel 15
1. Op kruispunten verlenen bestuurders voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders.
2. Op deze regel gelden de volgende uitzonderingen:
a. bestuurders op een onverharde weg verlenen voorrang aan bestuurders op een verharde weg;
b. bestuurders verlenen voorrang aan bestuurders van een tram.
Article 15
1. At road junctions, drivers must give priority to traffic approaching from the right.
2. The following exceptions exist to this rule:
a. drivers on unpaved roads must give priority to drivers on paved roads;
b. all drivers must give priority to tram drivers.
§ 5a. Gedrag bij overwegen - Level crossings
Artikel 15a
1. Weggebruikers mogen een overweg opgaan, indien zij direct kunnen doorgaan en de overweg geheel kunnen vrijmaken.
2. Bij overwegen laten weggebruikers een spoorvoertuig voorgaan en laten daarbij de overweg geheel vrij.
Article 15a
1. Road users should never drive onto a crossing until the road ahead is clear and they can cross it completely.
2. When approaching a crossing, road users must give priority to rail vehicles and wait until the crossing is completely free.
§ 6. Doorsnijden militaire kolonnes en uitvaartstoeten van motorvoertuigen - Cutting across military columns and motorised funeral processions
Artikel 16
Weggebruikers mogen militaire kolonnes en uitvaartstoeten van motorvoertuigen niet doorsnijden.
Article 16
Road users must not cut across military columns and motorised funeral processions.
§ 7. Afslaan - Turning
Artikel 17
1. Bestuurders die willen afslaan, mogen voorsorteren door:
a. indien zij naar rechts willen afslaan tijdig zoveel mogelijk aan de rechterzijde te gaan rijden;
b. indien zij naar links willen afslaan tijdig zoveel mogelijk tegen de wegas te rijden of bij rijbanen bestemd voor bestuurders in één richting daarop zoveel mogelijk links te houden.
2. Bestuurders moeten alvorens af te slaan een teken met hun richtingaanwijzer of met hun arm geven.
Article 17
1. Drivers wishing to turn must take up an appropriate road position by:
a. if they wish to turn to the right, they must move across to the right side of the carriageway as soon as possible;
b. if they wish to turn to the left, they must take up an appropriate position close to the middle of the road or if they are on a dual carriageway they must take up a position as far to the left as
possible.
2. Drivers must give advance warning of their intention to turn, either by using their indicator or by giving arm signals.
Artikel 18
1. Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan.
2. Bestuurders die naar links afslaan, moeten tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt naar rechts afslaan voor laten gaan.
3. Het eerste en het tweede lid gelden niet voor bestuurders van een tram.
Article 18
1. Drivers intending to turn must give way to all oncoming vehicles and also to all vehicles travelling behind them in the same direction on their left or right.
2. Drivers intending to turn left must give way to oncoming drivers intending to turn right at the same road junction.
3. Sections 1 and 2 above do not apply to tram drivers.
§ 8. Maximumsnelheid - Speed Limits
Artikel 19
De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Article 19
A driver must at all times be able to bring his vehicle to a standstill within the distance that he can see to be clear.
Artikel 20
Binnen de bebouwde kom gelden de volgende
maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen 50 km per uur;
b. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor:
1. op het fietspad of het fiets/bromfietspad 30 km per uur;
2. op de rijbaan 45 km per uur;
c. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor, en snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet op het trottoir of het voetpad 6 km per uur.
Article 20
The following maximum speeds apply in built-up areas:
a. for motor vehicles: 50 km/h;
b. for mopeds and vehicles for the disabled, equipped with an engine:
1. on a bicycle path and/or bicycle/moped path: 30 km/h
2. on the road: 45 km/h
c. for disabled vehicles equipped with an engine, and for motor-assisted bicycles as indicated in Article 1, part one, section e, sub-section d of the act, on the pavement or footpath, 6 km/h.
Artikel 21
Buiten de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 120 km per uur, op autowegen 100 km per uur en op andere wegen 80 km per uur;
b. voor bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor:
1. op het fietspad of het fiets/bromfietspad 40 km per uur;
2. op de rijbaan 45 km per uur;
c. voor gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een motor, en snorfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet op het trottoir of het voetpad 6 km per uur.
Article 21
Elsewhere the following speed limits apply:
a. for motor vehicles on motorways 120 km/h, on main roads 100 km/h and on all other roads 80 km/h;
b. for mopeds and vehicles for the disabled, equipped with an engine:
1. on a bicycle path and/or bicycle/moped path: 40 km/h
2. on the road: 45 km/h
c. for disabled vehicles equipped with an engine, and for motor-assisted bicycles as indicated in Article 1, part one, section e, sub-section d of the act, on the pavement or footpath, 6 km/h.
Artikel 22
1. Voor zover niet ingevolge andere artikelen van dit besluit een lagere maximumsnelheid geldt, gelden voor de volgende voertuigen de volgende bijzondere maximumsnelheden:
a. voor kampeerwagens die volgens het kentekenbewijs behoren tot de categorie bedrijfsauto’s en waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, vrachtauto’s en autobussen, niet zijnde T100-bussen, 80 km per uur;
b. voor T100-bussen 100 km per uur;
c. voor landbouw- of bosbouwtrekkers en motorvoertuigen met beperkte snelheid, als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen, al dan niet met aanhangwagen, 25 km per uur;
d. voor brommobielen 45 km per uur;
e. voor snorfietsen 25 km per uur;
f. voor personenauto’s, bestelauto’s, motorfietsen, driewielige motorvoertuigen en T100-bussen, die een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg voortbewegen, 90 km per uur;
g. voor andere dan de in onderdelen c en f genoemde motorvoertuigen met aanhangwagen 80 km per uur.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, geldt voor andere motorvoertuigen dan bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, die een aanhangwagenmet een toegestane maximum massa van nietmeer dan 3500 kg voortbewegen op autowegen en autosnelwegen een maximumsnelheid van 90 km per uur.
Article 22
1. Where a lower speed limit does not apply as a result of other articles of these regulations, the following special speed limits apply to the following vehicles:
a. for campers that according to their vehicle registration certificate fall under the category of company vehicle, whose permitted maximum weight exceeds 3500 kg, lorries and buses other than T100 buses, 80 km/h;
b. for T100 buses, 100 km/h;
c. for agricultural or forestry tractors and motor vehicles with limited speed, as indicated in Article 1.1 of the Regulations, with or without a trailer, 25 km/h;
d. for microcars, 45 km/h;
e. for motor-assisted bicycles, 25 km/h;
f. for passenger cars, commercial vehicles, motorcycles, three-wheeled motorised vehicles and T100 buses pulling a trailer with a permitted maximum weight not exceeding 3500 kg, 90 km/h;
g. for vehicles other than those indicated in sections c and f, with a trailer, 80 km/h.
2. Contrary to the first part, section b, motor vehicles other than those indicated in the first part, sections a and c, pulling a trailer with a permitted maximum weight not exceeding 3500 kg on main highways and motorways, the speed limit is 90 km/h.
§ 9. Stilstaan - Waiting
Artikel 23
De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:
a. op een kruispunt of een overweg;
b. op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;
c. op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan;
d. in een tunnel;
e. bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;
f. op de rijbaan langs een busstrook en
g. langs een gele doorgetrokken streep.
Onderdeel e van het eerste lid geldt niet voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers.
Article 23
Drivers and their vehicles may not wait:
a. on a road junction or a level crossing;
b. on a cycle track or within a bicycle lane on the public carriageway;
c. on a pedestrian crossing or within five metres of a pedestrian crossing;
d. in a tunnel;
e. within the markings of a bus stop, or if there are no markings, with a distance of twelve metres of the bus stop. This does not apply if the intention is to allow passengers to board or to alight;
f. within a bus lane on the public carriageway or
g. on a road marked with a continuous yellow line.
§ 10. Parkeren - Parking
Artikel 24
1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
a. bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;
b. voor een inrit of een uitrit;
c. buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;
d. op een parkeergelegenheid:
1a. voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen;
2a. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven;
3a. op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden;
e. langs een gele onderbroken streep;
f. op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;g. op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.
2. Indien onder de verkeersborden E4 tot en met E8, E12 en E13 van bijlage 1, op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden de uit het bord of onderbord voortvloeiende geboden of verboden slechts gedurende de aangegeven dagen of uren.
3. De bestuurder mag zijn voertuig niet dubbel parkeren.
4. Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E 4 tot en met E 13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd.
Article 24
1. Drivers may not park their vehicles:
a. On, or at a distance of less than five metres from,
a road junction;
b. in front of entrances/exits;
c. directly on the carriageway of a major road outside a built-up area;
d. in a designated parking area:
1. if, according to the instructions on the official parking notice, their vehicles are not included in the category or group of vehicles for which the parking area is intended;
2. in another way or for another purpose than as given on the board or notice under this;
3. on days or at times when parking is shown on the official parking notice to be prohibited.
e. on a road marked with a continuous yellow line;
f. within an area specifically designated for the loading or unloading of goods;
g. in parking bays reserved for permit-holders as shown by the sign E9, unless they themselves have such a permit for the bays in question.
2. If dates or times are indicated in the lower section of official parking notices E4 to E8 inclusive, E12 and E13, the parking permission or prohibition according to the notice in question, shall only apply on the days or during the hours indicated.
3. Drivers may not double-park their vehicles.
4. If a parking area, indicated by one of the official parking notices in the range E4 to E13 inclusive, has designated parking bays, drivers may only park in these bays.
Artikel 25
1. Het is verboden in een parkeerschijf-zone te parkeren, behalve op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep.
2. Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf. Indien het motorvoertuig is voorzien van een voorruit, wordt de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst.
3. Op de parkeerschijf staat het tijdstip aangegeven waarop met parkeren is begonnen. Een parkeerschijf voorzien van een mechanisme dat tijdens het parkeren het tijdstip van aankomst automatisch verschuift, mag niet worden gebruikt.
4. Bij het instellen mag het tijdstip van aankomst naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele of halve uur. De toegestane parkeerduur mag niet zijn verstreken.
5. Indien op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden het tweede tot en met het vierde lid slechts gedurende die dagen of uren.
Article 25
1. Parking in a parking permit (disc type) zone is prohibited, except in parking spaces designated or indicated as such or spaces featuring a blue line.
2. In spaces with a blue line, a motor vehicle with more than two wheels may be parked only if the vehicle is equipped with a clearly visible parking permit in accordance with the terms of the Parking Permit Decree. If the motor vehicle has a windscreen then the parking permit must be placed behind this.
3. The parking permit indicates the time that parking began. A parking permit equipped with a mechanism that automatically sets or shifts the arrival time cannot be used.
4. When the parking permit is set, the arrival time may be rounded up to the next hour or half hour. The permitted parking time must not be exceeded.
5. If a sign below the parking sign indicates days or hours, the second to fourth parts inclusive apply only for those days or hours.
Artikel 26
1. Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:
a. een gehandicaptenvoertuig, indien het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van een gehandicapte;
b. een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht, indien het parkeren rechtstreeks verband houdt met het vervoer van de gehandicapte aan wie de kaart is verstrekt, dan wel met het vervoer van een of meerdere personen die in een instelling verblijven, indien de kaart aan het bestuur van die instelling is verstrekt;
c. of indien de gehandicaptenparkeerplaats is gereserveerd voor een bepaald voertuig, dat voertuig.
2. Indien op een onderbord een maximale parkeerduur is vermeld, is artikel 25, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de parkeerplaats niet hoeft te zijn voorzien van een blauwe streep.
Article 26
1. Parking is permitted in a disabled parking space only for:
a. a disabled person’s vehicle, if the act of parking is directly related to the transport of a disabled person;
b. a motor vehicle with more than two wheels in which a valid disabled person’s card has been displayed visibly if the parking is directly related to the transport of the disabled person to whom the permit has been issued, or to the transport of several persons residing in an institution, provided that the card has been issued to the management of that institution;
c. if the disabled parking space is reserved for a specific vehicle, that vehicle.
2. If a sign below the parking sign indicates a maximum parking time, Article 25, part two, applies accordingly, bearing in mind that the parking space need not have a blue line.
§ 11. Het plaatsen van fietsen en bromfietsen - Parking bicycles and mopeds
Artikel 27
Fietsen en bromfietsen worden geplaatst op het trottoir, op het voetpad of in de berm dan wel op andere door het bevoegde gezag aangewezen plaatsen.
Article 27
Bicycles and mopeds may be parked on the pavement, on footpaths, at the side of the road or wherever an official sign indicates that it is permitted.
§ 12. Signalen en herkenningstekens - Signals and identification marks
Artikel 28
Bestuurders mogen slechts geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar.
Article 28
Drivers may only sound their horns or signal with their headlamps to give warning of emergency situations.
Artikel 29
1. Bestuurders van motorvoertuigen in gebruik bij politie en brandweer, motorvoertuigen in gebruik bij diensten voor spoedeisende medische hulpverlening, en motorvoertuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten voeren blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen.
2. De in het eerste lid genoemde bestuurders mogen aanvullend op de in dat lid bedoelde verlichting overdag knipperende koplampen voeren.
3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht, de tweetonige hoorn en de knipperende koplampen.
Article 29
1. Drivers of motor vehicles used by police and fire brigades, motor vehicles in use with emergency medical assistance services, and motor vehicles of other assistance services designated by the
Minister use blue revolving, flashing or blinking lights and a two-tone horn to indicate that they are performing urgent duties.
2. The drivers indicated in the first part may use flashing headlights during the day in addition to the lights indicated in that part.
3. Rules may be established by means of ministerial regulations regarding the use of blue revolving, flashing or blinking lights, two-tone horns and flashing headlights.
Artikel 30
1. Bestuurders van motorvoertuigen die voor nader aan te geven werkzaamheden worden gebruikt, voeren onder nader aan te geven omstandigheden geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht. De in artikel 29, eerste lid, genoemde bestuurders voeren in die gevallen geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht in plaats van blauw zwaai-, flits- of knipperlicht. De bestuurder van het motorvoertuig die als eerste of enige de plek bereikt om de daar aan hem opgedragen taak uit te voeren, mag in plaats van dat licht, blauw zwaai-, flits- of knipperlicht voeren.
2. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende het geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht en de werkzaamheden en omstandigheden waarbij deze signalen worden gevoerd.
Article 30
1. Drivers of vehicles used for work to be indicated will use yellow or green revolving, flashing or blinking lights under circumstances to be indicated. Drivers indicated in Article 29, part one, will use yellow or green revolving, flashing or blinking lights instead of blue revolving, flashing or blinking lights. The driver of the first or only vehicle to reach the site to perform the assigned duties may use blue revolving, flashing or blinking lights instead.
2. Ministerial regulations are issued to set the rules relating to the use of yellow or green rotating, blinking or flashing lights and the road works and circumstances when such signals are used.
Artikel 30a
1. Bestuurders van de in artikel 29, eerste lid, bedoelde motorvoertuigen mogen onder nader aan te geven omstandigheden extra richtingaanwijzers voeren.
2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde richtingaanwijzers en de omstandigheden waarin deze worden gebruikt.
Article 30a
1. Drivers of motor vehicles indicated in Article 29, part one, may use additional indicators under circumstances to be indicated.
2. Rules may be established by ministerial regulations regarding the indicators mentioned in the first part and the circumstances in which they are used.
Artikel 30b
De artikelen 29 tot en met 30a zijn niet van toepassing op Belgische en Duitse motorvoertuigen in gebruik bij politie en brandweer, in gebruik bij diensten voor eerstelijns spoedeisende hulpverlening alsmede motorvoertuigen van Belgische en Duitse hulpverleningsdiensten, aangewezen bij of krachtens artikel 29, eerste lid, mits deze voertuigen elk de signalen voeren overeenkomstig de voor hen in hun eigen land geldende wettelijke regels.
Article 30b
Articles 29 to 30a inclusive do not apply to Belgian and German motor vehicles in use with police and fire brigades, in use with services for first-line emergency assistance and motor vehicles of Belgian and German assistance services, designed in or under article 29, part one, provided such vehicles each use signals in accordance with the legal regulations applicable to them in their own countries.
Artikel 30c
De motorvoertuigen die onderdeel uitmaken van een uitvaartstoet van motorvoertuigen voeren een herkenningsteken. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het herkenningsteken en de wijze waarop dit wordt gevoerd.
Article 30c
Motor vehicles that form part of a funeral procession must display an identification mark. Rules governing the identification mark and the manner in which this must be displayed will be drawn up by ministerial regulation.
Artikel 31
Signalen mogen niet worden gegeven en de in artikel 30c bedoelde herkenningstekens mogen niet worden gevoerd in andere gevallen of op andere wijze dan bij of krachtens de artikelen in deze paragraaf is bepaald.
Article 31
Signals may not be given and the identification marks as indicated in Article 30c may not be displayed in other cases or in other ways than as determined in the articles in this section.
§ 13. Gebruik van lichten tijdens het rijden - Using lights while driving
Artikel 32
1. Bestuurders van een motorvoertuig, een bromfiets, een snorfiets, niet zijnde een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet, een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een verbrandingsmotor, of een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie, voeren bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht dimlicht. Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een elektromotor en niet is voorzien van een gesloten carrosserie voeren alsdan de in artikel 5.18.43, eerste lid, van de Regeling voertuigen bedoelde lichten.
2. Het voeren van groot licht in plaats van dimlicht is toegestaan behoudens in de volgende gevallen:
a. bij dag;
b. bij het tegenkomen van een andere weggebruiker en
c. bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig.
3. Achterlicht en de verlichting van de achterkentekenplaat moeten steeds gelijktijdig met groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht branden.
Article 32
1. Drivers of a motor vehicle, a moped, a motorassisted bicycle which is not a moped as indicated in Article 1, part one, section (e), sub-section (d) of the act, a disabled vehicle equipped with a combustion engine, or a disabled vehicle equipped with an electric motor and having an enclosed body, will use dimmed lights during the day where visibility is seriously restricted, and at night. Drivers of a disabled vehicle equipped with an electric motor but not equipped with enclosed bodies will at such times use the lights indicated in Article 5.18.43, part one, of the Vehicles Regulations.
2. Driving with undipped headlights instead of dipped headlights is permitted except in the following circumstances:
a. during the daytime;
b. in the presence of other oncoming road users and
c. when following close behind another vehicle.
3. Rear lights and rear registration plate lights must always come on with undipped and dipped headlights, sidelights and foglamps.
Artikel 33
Gekoppelde aanhangwagens moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht achterlicht, verlichting van de achterkentekenplaat en het in de Regeling voertuigen voorgeschreven stadslicht voeren.
Article 33
Towed trailers must be illuminated in dull daytime conditions and at night they must show rear lights, rear registration plate lights and side lights.
Artikel 34
1. Bij mist, sneeuwval of regen, die het zicht ernstig belemmert, mogen bestuurders van een motorvoertuig en van een gehandicaptenvoertuig mistlicht aan de voorzijde voeren. In dat geval hoeven die bestuurders geen dimlicht te voeren.
2. Bij mist of sneeuwval, die het zicht beperkt tot een afstand van minder dan 50 meter mag mistachterlicht worden gevoerd.
Article 34
1. Where visibility is seriously restricted as a result of fog, snow or rain, drivers of motor vehicles and vehicles adapted for disabled drivers must use their front foglamps. In that case, drivers do not need to
have their dipped headlights on.
2. Where visibility is reduced to less than 50 metres as a result of fog or heavy snowfall, drivers must use their rear foglamps.
Artikel 35
1. Fietsers voeren tijdens het rijden bij nacht of bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd, verlichting overeenkomstig het tweede tot en met het vierde lid.
2. Een fiets op twee wielen en een fiets op drie wielen met één voorwiel moeten zijn voorzien van een wit of geel licht dat aan de voorzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder een wit of geel licht voert op zijn borst.
3. Op een fiets op meer dan twee wielen met twee voorwielen moeten aan de voorzijde twee witte of twee gele symmetrisch links en rechts van het midden bevestigde lichten worden gevoerd.
4. Een fiets moet zijn voorzien van een rood achterlicht dat aan de achterzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder of een achter de bestuurder gezeten passagier een rood licht voert op zijn rug.
5. Een fiets mag zijn voorzien van twee ambergeel licht stralende richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde.
6. Er mogen niet meer lichten worden gevoerd op een fiets, door de bestuurder daarvan of door een achter de bestuurder gezeten passagier dan de in het tweede tot en met vijfde lid genoemde lichten.
Article 35
1. Cyclists will use lights in accordance with parts 2 through 4 when riding at night or during the day if visibility is seriously restricted.
2. A bicycle with two wheels and a cycle with three wheels having a single front wheel must be equipped with a white or yellow light carried at the front, unless the rider is wearing a white or yellow light on his or her chest.
3. A cycle with more than two wheels having two front wheels must carry two white or two yellow lights at the front, symmetrically attached to the left and right of the centre.
4. A cycle must be equipped with a red rear light carried at the rear, unless the rider or a passenger seated behind the rider is wearing a red light on his or her back.
5. A cycle may carry two amber direction indicator lights at the front and two at the back.
6. No more lights may be carried on a cycle, by its rider or by a passenger seated behind the rider than the lights indicated in parts 2 through 5.
Artikel 35a
1. De in artikel 35 bedoelde verlichting mag andere weggebruikers niet verblinden.
2. De in artikel 35, eerste tot en met vierde lid, bedoelde verlichting mag niet knipperen.
3. De in artikel 35, eerste tot en met vierde lid, bedoelde verlichting moet:
a. aan de voorzijde voortdurend zichtbaar zijn voor tegemoetkomende weggebruikers;
b. aan de achterzijde voortdurend zichtbaar zijn voor van achteren naderende weggebruikers.
Article 35a
1. The lights indicated in Article 35 must not blind other road users.
2. The lights indicated in Article 35, parts 1 through 4 may not be flashing lights.
3. The lights indicated in Article 35, parts 1 through 4, must:
a. be continually visible at the front to oncoming road users;
b. be continually visible at the rear for road users approaching from behind.
Artikel 35b
1. Bestuurders van een wagen voeren bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, of bij nacht voor- en achterlicht.
2. Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, dat niet is uitgerust met een motor, voeren bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, of bij nacht voor- en achterlicht indien zij gebruik maken van de rijbaan, het fietspad of het fiets-/bromfietspad.
Article 35b
1. Drivers of vehicles will use headlights and rear lights during the day, if visibility is seriously restricted, and at night.
2. Drivers of disabled vehicles not equipped with an engine will use front and rear lights during the day, if visibility is seriously restricted, or at night, if they use the lane, bike path or bike/moped path.
Artikel 35c
De artikelen 35, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, en 35a zijn van overeenkomstige toepassing op bestuurders van snorfietsen, zijnde bromfietsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, subonderdeel d, van de wet.
Article 35c
Articles 35, parts one to four and part six, and 35a apply accordingly to riders of motor-assisted bicycles, which are those mopeds indicated in Article 1, part 1, section (e), sub-section (d) of the act.
Artikel 36
Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren en vee moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht een lantaarn meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht moet stralen.
Article 36
Riders and persons accompanying horses or other animals must carry a light at night and in dull daytime conditions, which shows white or yellow to the front and red to the rear.
Artikel 37
Door voetgangers gevormde kolonnes en optochten moeten buiten de bebouwde kom bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht aan de linker voorzijde een naar alle zijden wit of geel licht uitstralende lantaarn en aan de linker achterzijde een naar alle zijden rood licht uitstralende lantaarn meevoeren.
Article 37
Processions of pedestrians or marchers walking outside built-up areas at night or in dull daytime conditions must carry a light at the front left hand side of the procession that shows white or yellow to
all sides and at the rear left hand side of the procession a light showing red to all sides.
§ 14. Gebruik van lichten tijdens het stilstaan - Using lights while stationary
Artikel 38
Bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen, die buiten de bebouwde kom stilstaan op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht stadslicht en achterlicht voeren.
Article 38
Drivers of motor vehicles with more than two wheels, who need to stop outside built-up areas, in a slip road or at a designated parking area or in a hard shoulderor refuge section must display rear and parking lights both at night and during dull daytime conditions.
Artikel 39
Stilstaande aanhangwagens moeten buiten de bebouwde kom op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht achterlicht en het in de Regeling voertuigen voorgeschreven stadslicht voeren.
Article 39
Stationary trailers outside built-up areas, in a slip road or at a designated parking bay or in a hard shoulder or refuge section must display rear and parking lights both at night and during dull daytime conditions.
Artikel 40
Stilstaande wagens moeten buiten de bebouwde kom op de rijbaan bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht voor- en achterlicht voeren.
Article 40
Outside built-up areas, stationary cars on a main road must display front and rear parking lights at night and during dull daytime conditions.
§ 15. Bijzondere lichten - Special lights
Artikel 41
1. Onverminderd artikel 32, eerste lid, mogen bestuurders van een motorvoertuig bij dag dagrijlicht voeren. Het dagrijlicht wordt niet tegelijk met enig ander licht aan de voorzijde van het voertuig gevoerd.
2. Bestuurders van een motorvoertuig mogen tegelijk met dimlicht of mistlicht aan de voorzijde bermlicht, bochtlicht, hoeklicht, richtlicht, markeringslichten of staaklichten voeren.
Article 41
1. Drivers of motor vehicles may have daytime running lights on during the day. Daytime running lights are at the front of the vehicle and are not on at the same time as any other lights at the front of the vehicle.
2. At the same time as having dipped headlights or fog lights on at the front, drivers of motor vehicles may have side lights, cornering lamps, bend lighting, directional lights, marking lights, or side marker lamps.
Artikel 41a
1. Verlichte transparanten die informatie bieden over de bestemming of het gebruik van het voertuig mogen worden gevoerd door:
a. personenauto’s, bedrijfsauto’s en motorfietsen:
1a. in gebruik bij de politie;
2a. in gebruik bij de brandweer;
3a. in gebruik bij pechhulpdiensten;
4a. in gebruik bij Rijkswaterstaat;
5a. die worden gebruikt door artsen;
6a. die worden gebruikt voor het geven van rijonderricht of het afleggen van een rijproef;
7a. die worden gebruikt door ambulancediensten waaraan krachtens de Wet ambulancevervoer een vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer;
8a. van hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van een meldkamer als bedoeld in artikel 35 van de Wet veiligheidsregio’s bezighouden met het verlenen van eerstelijns spoedeisende hulpverlening;
b. autobussen van openbaar vervoerdiensten;
c. bedrijfsauto’s van transportbegeleiders;
d. personen- en bedrijfsauto’s ingericht als dierenambulance;e. taxi’s.
2. Personenauto’s, bedrijfsauto’s en motorfietsen die worden gebruikt voor het geven van rijonderricht of het afleggen van een rijproef mogen slechts zijn voorzien van een verlicht transparant die de ingevolge het Reglement rijbewijzen voorgeschreven letter L weergeeft.
3. Onverminderd het eerste lid mogen:
a. verlichte transparanten die worden gevoerd door de voertuigen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4° en onderdeel c, aanwijzingen weergeven voor het overige wegverkeer,
b. taxi’s zijn voorzien van verlichte transparanten die de volgende informatie weergeven:
1a. tarieven;
2a. naam van het taxibedrijf; en
3a. telefoonnummer van het taxibedrijf.
Taxi’s die zijn voorzien van verlichte transparanten die tarieven weergeven, mogen deze verlichting slechts voeren wanneer zij zich op een taxistandplaats bevinden.
Verlichte transparanten worden niet gevoerd door andere voertuigen dan genoemd in het eerste lid en worden niet gevoerd op een andere wijze dan bepaald in het eerste tot en met vierde lid.
Article 41a
1. Illuminated transparencies providing information on the destination or use of the vehicle may be carried by:
a. passenger cars, commercial vehicles and motorcycles:
1. used by the police;
2. used by the fire brigade;
3. used by emergency services;
4. used by the Directorate General for Public Works and Water Management;
5. used by doctors;
6. used in providing driver training or in administering a driving test;
7. used by ambulance services to which a permit has been issued under the Ambulance Transport Act to provide ambulance transport;
8. of assistance services involved in providing first-line emergency assistance on the orders of either a central office as indicated in article 1 of the Ambulance Transport Act or a central office for ambulance transport as indicated in article 4, part 1 a, of the Medical Assistance for Accidents and Emergencies Act;
b. buses operated by public transport services;
c. commercial vehicles of transport assistance providers;
d. passenger and commercial vehicles configured as veterinary ambulances;
e. taxis.
2. Passenger cars, commercial cars and motorcycles used to provide driving instruction or administer a driving test may only be equipped with an illuminated transparency displaying the letter ‘L’ prescribed under the Driving Licence Regulations.
3. Notwithstanding the first part:
a. illuminated transparencies carried by the vehicles indicated in the first part, section 1, under 1 to 4, inclusive and section c, may display directions for other road traffic;
b. taxis may be equipped with illuminated transparencies displaying the following information:
1. rates;
2. the name of the taxi company; and
3. the telephone number of the taxi company.
4. Taxis equipped with illuminated transparencies displaying rates may display such lighting only when at a taxi rank.
5. Illuminated transparencies are not carried by vehicles other than those stated in the first part and are not carried in any way other than as set out in the first to fourth parts inclusive.
§ 16. Autosnelwegen en autowegen - Motorways and main highways
Artikel 42
1. Het gebruik van de autosnelweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 60 km per uur mag en kan worden gereden.
2. Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 50 km per uur mag en kan worden gereden.
Article 42
1. Motorways may only be used by drivers, whose vehicles are capable of being driven at speeds greater than 60 km/h.
2. Main highways may only be used by drivers, whose vehicles are capable of being driven at speeds greater than 50 km/h.
Artikel 43
1. Het is de bestuurders verboden op een autosnelweg of autoweg hun voertuig te keren of achteruit te rijden.
2. Het is de bestuurders voorts verboden op de rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun voertuig te laten stilstaan.
3. Behoudens in noodgevallen is het de weggebruikers verboden op een autosnelweg of autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm.
4. Op een autosnelweg is het bestuurders van een samenstel van voertuigen met een totale lengte van meer dan 7 meter en van een vrachtauto verboden op een rijbaan met drie of meer rijstroken enig andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken te gebruiken. Het verbod geldt niet voor het geval zij moeten voorsorteren.
Article 43
1. Drivers are not permitted to execute U-turns or to reverse their vehicles while driving on motor ways or main highways.
2. Drivers are not permitted to stop on the carriageway of a motorway or a main highway.
3. Except in emergencies, road users are not permitted to drive on the hard shoulder or onto laybys or parking areas of motorways or main highways.
4. On a three or more lane motorway, drivers towing trailers (where the length of the combination is greater than 7 metres) and drivers of goods vehicles are not permitted to use any lane except the two
innermost right hand lanes. This regulation shall not apply in cases where the vehicle is negotiating a change of lanes.
§ 17. Erven - Roads across recreation areas
Artikel 44
Voetgangers mogen wegen gelegen binnen een erf over de volle breedte gebruiken.
Article 44
Pedestrians may use the full width of roads that pass through recreation area.
Artikel 45
Bestuurders mogen binnen een erf niet sneller rijden dan stapvoets.
Article 45
Drivers may not drive at more than a walking pace on roads that pass through a recreation area.
Artikel 46
1. Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden binnen een erf te parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven.
2. Indien het erf tevens is aangeduid als parkeerschijf-zone, is ten aanzien van het parkeren van voertuigen artikel 25 van toepassing.
Article 46
1. Drivers of motor vehicles may not park in recreation areas except within special parking areas designated by a parking notice or board showing a P.
2. If the recreation area is designated a parking disk area, parking is permitted in areas marked with a blue stripe, provided that a parking disk is used.
§ 18. Rotondes - Roundabouts
Artikel 47
Het is bestuurders van een motorvoertuig en bromfietsers die de rijbaan volgen toegestaan vlak voor of op rotondes anders dan aan de rechterzijde van de rijbaan te rijden.
Article 47
Drivers of motor vehicles and moped riders driving along a main road are permitted to drive in a lane other than the right hand lane when entering or driving round a roundabout.
Artikel 48
Het is bestuurders toegestaan vlak voor of op rotondes rechts in te halen.
Article 48
Drivers are permitted to overtake on the right when entering or driving round a roundabout.
§ 19. Voetgangers - Pedestrians
Artikel 49
1. Bestuurders moeten blinden, voorzien van een witte stok met één of meer rode ringen, en overigens alle personen die zich moeilijk voortbewegen, voor laten gaan.
2. Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan.
3. Het tweede lid geldt niet voor bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire kolonne of een uitvaartstoet van motorvoertuigen.
4. Het tweede lid geldt evenmin, indien voor de voetgangers en de bestuurders van een gehandicaptenvoertuig een rood voetgangerslicht of een geel knipperlicht als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van toepassing is.
Article 49
1. Drivers must give priority at all times to blind or partially sighted pedestrians carrying a white cane with one or a number of red rings around it and also to all other persons with disabilities.
2. Drivers must give way at all times to pedestrians and drivers of invalid carriages who are crossing, or obviously waiting to cross at a pedestrian crossing.
3. The second part does not apply to drivers of a motor vehicle that forms part of a military column or a motorised funeral procession.
4. Subsection 2 above does not apply if the pedestrians and the drivers of invalid carriages are prevented from crossing by either a red or a flashing amber pedestrian crossing light.
§ 20. Voorrangsvoertuigen - Emergency vehicles
Artikel 50
Weggebruikers moeten bestuurders van een voorrangsvoertuig voor laten gaan.
Article 50
Road users must at all times give priority to drivers of emergency vehicles.
§ 21. Loslopend vee - Stray livestock
Artikel 51
1. Het is verboden rij- of trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los te laten lopen.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van wegen die door het bevoegde gezag zijn aangewezen.
Article 51
1. It is not permitted to allow animals of any kind to roam at large without supervision on the public highway.
2. This prohibition does not apply where roads have been specifically authorised for this purpose by the competent authorities.
§ 22. In- en uitstappende passagiers - Boarding and alighting passengers
Artikel 52
Bestuurders die een stilstaande tram of autobus willen voorbijrijden aan de zijde waar passagiers in- en uitstappen, moeten aan hen daartoe gelegenheid geven.
Article 52
Drivers intending to pass a stationary tram or bus on the side where passengers may be boarding and alighting must give way and allow them the opportunity to do so.
§ 23. Slepen - Towing
Artikel 53
Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden een ander motorvoertuig te slepen, indien de afstand van de achterzijde van het trekkende voertuig tot de voorzijde van het gesleepte voertuig meer dan vijf meter bedraagt.
Article 53
Drivers of motor vehicles are not permitted to tow other vehicles if the distance between the rear of the front vehicle and the front of the second vehicle is greater than five metres.
§ 24. Bijzondere manoeuvres - Special manoeuvres
Artikel 54
Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan.
Article 54
Drivers intending to carry out special manoeuvres, such as pulling away, reversing, turning into the road from an exit, turning off the road into an entrance, performing a U-turn, switching from the feeder lane into the main highway, switching from the main highway into the exit lane or changing lanes must at all times give way to other vehicles.
Artikel 55
Bestuurders van een motorvoertuig respectievelijk bromfietsers moeten een teken met hun richtingaanwijzer geven respectievelijk een teken met hun richtingaanwijzer of met hun arm geven, indien zij willen wegrijden, andere bestuurders van een motorvoertuig willen inhalen, de doorgaande rijbaan willen oprijden en verlaten en indien zij van rijstrook willen wisselen alsmede bij alle andere belangrijke zijdelingse verplaatsingen.
Article 55
Drivers of motor vehicles and moped riders must signal using their direction indicators (moped riders may give arm signals), when they pull away, intend to overtake other vehicles, join or leave the main carriageway or if they wish to change lanes or carry out any other sideways changes to their road positions.
Artikel 56
1. Binnen de bebouwde kom moeten bestuurders aan bestuurders van een autobus de gelegenheid geven van een bushalte weg te rijden, wanneer de bestuurder van die autobus door het geven van een teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen om weg te rijden kenbaar maakt.
2. Het eerste lid geldt niet voor bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire kolonne of een uitvaartstoet van motorvoertuigen.
Article 56
1. Within built-up areas, drivers must give bus drivers sufficient opportunity to pull away from a bus stop if the bus driver signals his intention to do so.
2. The second part does not apply to drivers of a motor vehicle that forms part of a military column or a motorised funeral procession.
§ 25. Onnodig geluid - Unnecessary noise
Artikel 57
Bestuurders van een motorvoertuig, bromfietsers en snorfietsers mogen met hun voertuig geen onnodig geluid veroorzaken.
Article 57
Drivers of motor vehicles and riders of mopeds and motor-assisted bicycles must ensure that their vehicles do not cause unnecessary noise.
§ 26. Gevarendriehoek - Warning triangles
Artikel 58
1. Stilstaande motorvoertuigen op meer dan twee wielen en aanhangwagens moeten worden aangeduid door een gevarendriehoek, indien het voertuig een obstakel vormt dat door naderende bestuurders niet tijdig als zodanig kan worden opgemerkt.
2. De gevarendriehoek moet goed zichtbaar op de weg worden geplaatst op een afstand van ongeveer 30 meter van het voertuig en in de richting van het verkeer waarvoor het voertuig gevaar oplevert.
Het eerste lid geldt niet wanneer knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd.
Article 58
1. Stationary motor vehicles with more than two wheels and trailers must be clearly identified as such by a warning triangle if they are likely to cause a hazard to approaching traffic, which might other wise not be able to see them in time. This does not apply if a flashing hazard light is shown.
2. The warning triangle must be placed on the road in a clearly visible manner at a distance of approximately 30 metres from the vehicle. It must be arranged facing the approaching traffic that is exposed to the hazard.
§ 26a. Zitplaatsen - Seats
Artikel 58a
1. Tijdens deelname aan het verkeer zitten bestuurders en passagiers op de voor hen bestemde zitplaatsen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. staande passagiers van autobussen waarin het vervoer van staande passagiers is toegestaan;
b. passagiers van autobussen zonder staanplaatsen bij incidenteel gebruik van het gangpad of toilet;
c. passagiers die worden vervoerd overeenkomstig artikel 61b, tweede lid, onderdelen a, b en d;
d. passagiers, jonger dan 3 jaar, in autobussen;
e. passagiers jonger dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1,35 meter die gebruik maken van een voor deze passagiers geschikte zitgelegenheid die deel uitmaakt van de constructie van het voertuig, hierin deugdelijk is bevestigd en is voorzien van autogordels;
f. het vervoer van passagiers die gebruik maken van een rolstoel als bedoeld in artikel 59, vierde lid;
g. het vervoer van één persoon van 8 jaar of ouder op de bagagedrager door fietsers met uitzondering van snorfietsers.
h. passagiers die gebruik maken van een ligplaats, indien op één ligplaats ten hoogste één passagier is gelegen.
3. In afwijking van het eerste lid worden op fietsen en bromfietsen passagiers jonger dan 8 jaar alleen vervoerd indien zij zijn gezeten op een doelmatige en veilige voorziening met voldoende steun voor rug, handen en voeten.
4. Het is bestuurders verboden passagiers te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
Article 58a
1. While participating in traffic, drivers and passengers must be seated in their designated seats.
2. The first part does not apply to:
a. standing passengers in buses where the transportation of standing passengers is permitted;
b. passengers in buses without standing places for incidental use of the gangway or the toilet;
c. passengers who are transported in accordance with Article 61b, second part, sections a, b and d;
d. passengers under the age of 3 in buses;
e. passengers under the age of 18 less than 1.35 metres tall, who make use of a seat that is suitable for these passengers that forms part of the construction of the vehicle, is properly
attached to the vehicle and is fitted with seat belts;
f. transportation of passengers using a wheelchair as indicated in Article 59, part 4;
g. transportation of a person aged 8 years or older on the baggage rack by cyclists with the exception of motor-assisted cyclists;
h. passengers who are making use of a facility for lying down provided that there is only one passenger in each single facility.
3. Contrary to what is stated in the first part, passengers younger than 8 years may only be transported on cycles and mopeds if they are seated in a suitable and safe facility with sufficient support for back, hands and feet.
4. Drivers are forbidden to transport passengers in any other way than in described in this article.
§ 27. Autogordels en kinderbeveiligingssystemen - Seat belts and child safety systems
Artikel 59
1. Bestuurders van een personenauto, een bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel en hun passagiers maken gebruik van de voor hen beschikbare autogordel. Passagiers die jonger zijn dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1,35 meter, maken gebruik van een voor hen geschikt kinderbeveiligingssysteem dat is voorzien van een keurmerk als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, van de wet. Wanneer de zitplaatsen die bestemd zijn voor passagiers voorzien zijn van autogordels, worden op deze zitplaatsen niet meer passagiers vervoerd dan er autogordels aanwezig zijn.
2. Met een personenauto, een bedrijfsauto, een driewielig motorvoertuig met gesloten carrosserie of een brommobiel die niet zijn uitgerust met een autogordel of kinderbeveiligingssysteem als bedoeld in het eerste lid, worden geen passagiers vervoerd die jonger zijn dan 3 jaar en worden passagiers in de leeftijd van 3 tot 18 jaar met een lengte van minder dan 1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen vervoerd.
3. Passagiers die jonger zijn dan 18 jaar, worden niet in een naar achteren gericht kinderbeveiligingssysteem op een passagierszitplaats met een voorairbag vervoerd, tenzij deze airbag is uitgeschakeld of automatisch op toereikende wijze wordt uitgeschakeld.
4. Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een rolstoel. Deze passagiers worden vervoerd in een rolstoel die in het voertuig wordt vastgezet op een wijze die de stabiliteit van de rolstoel en de veiligheid van de rolstoelgebruiker waarborgt. Deze passagiers maken gebruik van de veiligheidsgordel die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de rolstoel aan de vloer van het voertuig is bevestigd, tenzij gebruik gemaakt wordt van een door Onze Minister aangewezen constructie.
5. Het eerste lid, tweede volzin, en het tweede lid zijn niet van toepassing tijdens vervoer in taxi's. In taxi's waarin geen kinderbeveiligingssysteem aanwezig is, worden passagiers die jonger zijn dan 18 jaar en met een lengte van minder dan 1,35 meter op een andere zitplaats dan een van de voorste zitplaatsen vervoerd.
6. Het eerste lid voor zover dat op bestuurders betrekking heeft en het vierde lid gelden niet tijdens het vervoer van passagiers tegen vergoeding in de zin van de Wet personenvervoer 2000 en tijdens vraagafhankelijk openbaar vervoer in taxi's, anders dan in de gevallen waarin een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 84, derde lid, van die wet, of anders dan tijdens taxivervoer in een taxi die is ingericht voor rolstoelvervoer overeenkomstig de daaromtrent gestelde eisen in de Regeling voertuigen.
7. De autogordel of het kinderbeveiligingssysteem wordt gebruikt op een wijze die de beschermende werking ervan niet negatief beïnvloedt of kan beïnvloeden. Personen van 18 jaar en ouder en personen onder de 18 jaar die in de betrokken omstandigheden geen gebruik hoeven maken van een kinderbeveiligingssysteem, kunnen een voorziening gebruiken door middel waarvan het diagonale deel van de autogordel over de schouder wordt geleid. Onze Minister kan aan een dergelijke voorziening nadere eisen stellen.
8. Het is bestuurders van de in het eerste lid genoemde voertuigen verboden passagiers jonger dan 12 jaar en passagiers die gebruik maken van een rolstoel te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
9. Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een ligplaats. Deze passagiers maken, indien beschikbaar, gebruik van de daarvoor bestemde veiligheidsvoorziening die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de ligplaats aan de vloer van het voertuig is bevestigd.
Article 59
1. Drivers of passenger cars, commercial vehicles, three-wheeled motor vehicles with enclosed bodies or microcars and their passengers will use the seat belts available to them. Passengers under 18 years of age and less than 1.35m tall shall use a suitable child restraint system bearing a seal of approval as indicated in Article 22, part 5, of the act. If the seats intended for passengers are equipped with seat belts, no more passengers may be carried in these seats than there are seat belts.
2. Passenger cars, commercial vehicles, three-wheeled motor vehicles with enclosed bodies or microcars not equipped with a seat belt or child restraint system as indicated in the first part may not be used to transport passengers under 3 years of age, and passengers aged 3 to 18 years, who are less than 1.35m tall, will be transported in seats other than the front seats.
3. Passengers younger than 18 years may not be transported in a rear-facing child restraint system in a front passenger seat fitted with an airbag, unless this airbag has been disengaged or is disengaged automatically in an effective manner.
4. The first part does not apply to passengers who make use of a wheelchair. These passengers shall be transported in a wheelchair that is secured in the vehicle in such a way that the stability of the wheelchair and the safety of the occupant is ensured. These passengers shall make use of a safety belt that is integrated into the vehicle or in the floor-mounted vehicle restraint system, unless use is made of a construction as approved by Our Minister.
5. The first part, second sentence and the second part do not apply for transport in taxis. In taxis where there is no child restraint system, passengers under 18 years of age and less than 1.35m tall must be
transported in seats other than the front seats.
6. The first part, where applicable to drivers, and the fourth part do not apply during paid transportation of passengers under the 2000 Passenger Transport Act and demand-driven public transport in taxis, other than in cases in which an agreement is made as indicated in Article 84, part 3, of said act, or other than during taxi transportation in a taxi configured for wheelchair transport in accordance with the requirements stated in the Vehicles Regulation.
7. The seat belt or the child restraint system must be used in such a way that the protective function of these is not affected or could be affected in a negative manner. Persons aged 18 or over and persons under the age of 18 who under the particular circumstances do not need to use a child restraint system may use a provision that is designed to lead the diagonal part of the seat belt over the shoulder. Our Minister may make additional requirements for such a provision.
8. Drivers of vehicles as stated in part 1 are forbidden to transport passengers younger than 12 years of age and passengers who make use of a wheelchair in ways other than as stated in this article.
9. Part 1 does not apply to passengers who make use of a facility for lying down. These passengers must make use of the appropriate restraint provision in the vehicle if present that is integrated in the
vehicle or forms part of the floor-mounted system by which the facility for lying down is mounted to the vehicle.
Artikel 59a
1. Bestuurders van een autobus en hun passagiers van 3 jaar of ouder gebruiken de autogordel of het kinderbeveiligingssysteem waarmee de autobus is uitgerust, wanneer zij zich op hun zitplaats bevinden en het voertuig deelneemt aan het verkeer.
2. Passagiers van een autobus die in beweging is, wordt meegedeeld dat het verplicht is gebruik te maken van het in het eerste lid genoemde beveiligingsysteem wanneer zij zich op hun zitplaats bevinden en het voertuig deelneemt aan het verkeer. Deze mededeling gebeurt op één of meer van de volgende manieren:
a. door de bestuurder, de conducteur, de reisleider of een als groepsleider aangewezen persoon;
b. door audiovisuele middelen;
c. door opschriften of het volgende pictogram:
3. Het pictogram wordt bij gebruikmaking daarvan duidelijk op iedere zitplaats aangebracht.
In afwijking van het eerste lid behoeven passagiers van autobussen waarin het vervoer van staande passagiers is toegestaan geen beveiligingssysteem te gebruiken en behoeven passagiers van autobussen die volgens een dienstregeling stads- of streekvervoer uitvoeren binnen de bebouwde kom geen beveiligingssysteem te gebruiken.
4. Het is bestuurders van een autobus verboden passagiers jonger dan 12 jaren te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
5. Het eerste lid geldt niet voor passagiers die gebruik maken van een ligplaats. Deze passagiers maken, indien beschikbaar, gebruik van de daarvoor bestemde veiligheidsvoorziening die deel uitmaakt van het voertuig of van het systeem waarmee de ligplaats aan de vloer van het voertuig is bevestigd.
Article 59a
1. Drivers of a bus and their passengers aged 3 years or older must use the seat belt or child restraint system provided in the bus when they are seated and the bus is participating in traffic.
2. Passengers in a moving bus shall be informed of the mandatory use of restraint systems as named in subsection 1 above whenever they are seated and the vehicle is driving in traffic. This announcement shall be made in one of the following ways:
a. by the driver, conductor, tour leader or person acting as group leader;
b. by audiovisual means;
c. by writt en instructions or the following pictogram:
3.Use of the pictogram will be through clear application on every seat.
Contrary to the fi rst part passengers in buses permitt ing standing passengers are not required to make use of restraint systems, and bus passengers on city or regional routes lying in built-up areas are
not required to make use of restraint systems.
4. Bus drivers are forbidden to transport passengers younger than 12 years of age in a manner otherwise than that set forth in this Article.
5. The fi rst part does not apply to passengers who make use of a facility for lying down. These passengers must make use of the appropriate restraint provision in the vehicle if present that is integrated in the vehicle or forms part of the fl oormounted system by which the facility for lying down is mounted to the vehicle.
Artikel 59b
1. In afwijking van artikel 59, eerste en achtste lid, mag anders dan op de voorste zitplaatsen in personenauto’s en bestelauto’s, wanneer het na installatie van twee kinderbeveiligingssystemen niet mogelijk is nog een derde kinderbeveiligingssysteem te installeren en deze beveiligingssystemen in gebruik zijn, een derde passagier die 3 jaren of ouder is en met een lengte van minder dan 1,35 meter, worden vervoerd wanneer deze een autogordel gebruikt. Artikel 59, zevende lid, is van toepassing.
2. In afwijking van artikel 59, eerste lid, tweede volzin, en achtste lid, mogen in incidentele gevallen en over korte afstand in personenauto's en bestelauto's op andere dan de voorste zitplaatsen passagiers die 3 jaar of ouder zijn en met een lengte van minder dan 1,35 meter worden vervoerd wanneer deze passagiers een autogordel gebruiken. Dit geldt niet met betrekking tot passagiers waarvan een ouder de auto bestuurt dan wel daarvan eigenaar of houder is.
Article 59b
1. Contrary to Article 59, subsection 1 and subsection 8, a third passenger older than 3 years of age and less than 1.35 metres tall may be transported other than in the front passenger seat in passenger and hired vehicles, when aft er installation of two child restraint systems it is not possible to install a third child restraint system, and these two restraint systems are in use, and provided this passenger uses a seatbelt. Article 59, subsection 7, applies.
2. Contrary to Article 59, subsection 1, sentence 2, and subsection 8, in incidental cases and over short distances, passenger vehicles and vans may transport passengers aged 3 or older and less than 1.35 metres tall in the front passenger seats, when these passengers use a seatbelt. This does not apply to passengers whose parent is the driver or the owner or holder of the vehicle.
§ 28. Helmen - Safety Helmets
Artikel 60
1. De bestuurder en de passagiers van bromfietsen, brommobielen zonder gesloten carrosserie, motorfietsen en driewielige motorvoertuigen moeten een goed passende helm dragen, die door middel van een sluiting op deugdelijke wijze op het hoofd is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van de wet.
2. Het eerste lid geldt niet voor:
a. de bestuurder en de passagiers van een snorfiets;
b. de bestuurder en de achter hem zittende passagier van een brombakfiets;
c. de bestuurder of de passagier van een door de Dienst Wegverkeer aangewezen type bromfiets, niet zijnde een brommobiel, of motorfiets van wie de zitplaats beschermd wordt door een veiligheidscel en voorzien is van autogordels. Bij de aanwijzing kan onderscheid gemaakt worden tussen de bestuurder en de passagiers ten aanzien van de gelding van het eerste lid. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld betreffende de eisen waaraan een type bromfiets of motorfiets moet voldoen om te kunnen worden aangewezen. Deze regels zien in elk geval op de eisen die gesteld worden aan de veiligheidscel en de autogordels;
d. de bestuurder of de passagiers van een brommobiel zonder gesloten carrosserie of een driewielig motorvoertuig, van wie de zitplaats in deze brommobiel of dat motorvoertuig is voorzien van bevestigingspunten voor autogordels overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 97/24/EG, zoals deze gold op de datum waarop het voertuig in gebruik is genomen, en van autogordels die voldoen aan het bepaalde in artikel 5.2.47, vijfde en zesde lid, van de Regeling voertuigen.
3. Het is bestuurders verboden passagiers beneden de twaalf jaren te vervoeren op een andere wijze dan in dit artikel is voorgeschreven.
Article 60
1. The rider and pillion rider of mopeds, microcars without an enclosed compartment, motor cycles and three-wheeled motor vehicles must wear a properly fitting safety helmet with a clear and reliable means of fastening around the head and bearing the seal of a safety standard as stipulated in the Regulations authorising the use of helmets.
2. The first section above does not apply in the case of:
a. the rider and pillion rider of a motor-assisted bicycle;
b. the rider and rear passenger of a motor-assisted trailer bicycle;
c. the rider and pillion rider of a type of moped designated by the Dienst Wegverkeer (Road Transport Office), which is not a microcar, or a motor cycle with a seat protected by a safety cell and fitted with seat belts. The designation may distinguish between the rider and the passengers as far as the validity of the first section applies. Rules have been set by ministerial ruling relating to the requirements a moped or motor cycle must meet in order to be so designated. In each case the rules relate to the requirements that the safety cell and seat belts must meet;
d. the driver or passengers of a microcar without an enclosed compartment, or a three-wheeled motorised vehicle, whose seat in this microcar or motor vehicle is equipped with safety belt mechanisms in compliance with guideline 97/24/EC, as applicable on the date when the vehicle came into use, and with safety belts which comply with that stipulated in Article 5.2.47, sub five and six, of the Vehicle Regulations.
3. Riders are forbidden to take as passengers children under twelve years in any other way than that prescribed in this article.
§ 30. Gebruik van mobiele telecommunicatieapparatuur - Use of mobile telecommunications equipment
Artikel 61a
Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een motor bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden.
Article 61a
A person driving a motor vehicle, moped, motorassisted bicycle or disabled person’s vehicle equipped with an engine may not hold a mobile phone while driving.
§ 31. Vervoer van personen in of op aanhangwagens en in laadruimten - Conveyance of persons in or on trailers and in loading space
Artikel 61b
1. Het is verboden personen te vervoeren in de open of gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets en in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. op het vervoer van personen in de laadruimte van een ambulance of dierenambulance en op het vervoer van rolstoelinzittenden op de daarvoor ingerichte plaatsen in de laadruimte van een voertuig dat blijkens een aantekening op het kentekenbewijs speciaal is uitgerust voor rolstoelvervoer.
b. op het vervoer van personen in de laadruimte van motorvoertuigen ten diensten van politie en brandweer en van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
c. op het vervoer van een persoon op de bestuurderszitplaats in een motorvoertuig of op een bromfiets op meer dan twee wielen die door een ander motorvoertuig of een andere bromfiets op meer dan twee wielen wordt voortgetrokken en op het vervoer van passagiers van het getrokken voertuig als hier bedoeld, voor wie geen zitplaats in het trekkende voertuig als hier bedoeld beschikbaar is;
d. in het geval het vervoer van personen geschiedt in het kader van een evenement of optocht waarvoor een vergunning op grond van een gemeentelijke verordening is afgegeven.
Article 61b
1. It is forbidden to convey persons in the open or closed loading space of a motor vehicle or moped and in or on a trailer behind a motor vehicle or moped.
2. The first part does not apply:
a. to the transportation of persons in the cargo area of an ambulance or veterinary ambulance and transportation of wheelchair occupants in places configured for that purpose in the cargo area of a vehicle that is specially equipped to transport wheelchairs, according to an indication on its registration certificate;
b. to the conveyance of persons in the loading space of motor vehicles in the service of the police or fire brigade and other emergency services designated by our Minister;
c. to the conveyance of a person on the driver’s seat of a motor vehicle or a moped with more than two wheels towed by another motor vehicle or another moped with more than two wheels and to the transport of the passengers of the towed vehicle referred to herein for whom there is no seating available in the towing vehicle referred to herein;
d. In the case of the transport of persons that occurs as part of an event or procession for which a permit has been issued in accordance with a municipal bye-law.
Hoofdstuk III. Verkeerstekens - Road Signs
§ 1. Algemene bepalingen - General provisions
Artikel 62
Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Article 62
Road users are required to observe all road signs giving orders or containing prohibitions.
Artikel 63
Verkeerstekens gaan boven verkeersregels, voor zover deze regels onverenigbaar zijn met deze tekens.
Article 63
Traffic symbols have priority over traffic rules, inasmuch as such rules are incompatible with said symbols.
Artikel 63a
Tijdelijke geplaatste of toegepaste verkeerstekens op het wegdek gaan boven ter plekke aangebrachte andere verkeerstekens op het wegdek, voor zover deze verkeerstekens onverenigbaar zijn.
Article 63a
Temporary traffic symbols on the road surface have priority over other traffic symbols applied in that location to the road surface, inasmuch as such traffic symbols are incompatible.
Artikel 63b
1. Wanneer verkeerstekens die een maximumsnelheid aanduiden een hogere snelheid aangeven dan :
a. de in de artikelen 20, onderdeel b, 21, onderdeel b, en 22 vastgestelde maximumsnelheden, of
b. de ingevolge een ministeriële regeling krachtens artikel 86a geldende maximumsnelheid, of
c. de in artikel 45 aangegeven snelheid (erf), geldt de laagste aangegeven snelheid.
2. Indien zowel door verkeerstekens op borden als door elektronische signaleringsborden een maximumsnelheid wordt aangegeven, geldt de laagste aangegeven maximumsnelheid.
Article 63b
1. Where traffic symbols indicating a maximum speed indicate a speed higher than:
a. the maximum speeds set out in articles 20, part b, 21, part b, and 22, or
b. the maximum speed in effect as a result of a ministerial regulation under article 86a, or
c. the speed indicated in article 45, the lowest maximum speed indicated applies.
2. If both traffic symbols on signs and electronic signal panels indicate a maximum speed, the lowest maximum speed indicated applies.
Artikel 64
Verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die de voorrang regelen.
Article 64
Traffic lights take precedence over any road signs that govern priority.
Artikel 64a
Verkeersborden mogen op een elektronisch signaleringsbord worden weergegeven.
[B]Article 64a
Traffic signs may be represented on an electronic signal panel.[/B]
§ 2. Verkeersborden - Traffic signs
Artikel 65
1. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken.
2. De verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage I gelden slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.
3. Het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets is echter toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.
Article 65
1. Where a carriageway is divided into lanes, the instruction contained in a traffic sign may be restricted to one or more of these lanes.
2. The signs E1, E2 and E3 only apply to the side of the road on which they are placed.
3. However, parking a vehicle, a bicycle or a moped is permitted at designated parts of the highway.
Artikel 66
1. Indien boven een verkeersbord het woord ZONE is aangebracht en een aanduiding van het gebied van de zone is toegevoegd, geldt het verkeersbord in het aldus aangeduide gebied.
2. Indien boven een verkeersbord het woord ZONE is aangebracht zonder aanduiding van het gebied van de zone, geldt het verkeersbord in een gebied dat wordt begrensd door het verkeersbord en een of meer in samenhang met dat verkeersbord geplaatste borden waarmee het einde van de zone wordt aangeduid.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing, als bord E 10 van bijlage 1 is geplaatst.
Article 66
1. If the word ‘zone’ appears at the top of a traffic sign together with an indication of the extent of the zone, the traffic sign is to apply in the area shown.
2. If the word ‘zone’ appears at the top of a traffic sign without any further indication as to the nature of the zone, the traffic sign is to apply within the area between the traffic sign denoting the start of the zone and the traffic sign denoting the end of the zone.
3. This also applies to the sign E 10.
Artikel 67
1. Onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden:
a. een nadere uitleg van het verkeersbord;
b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag;
c. ingeval op een onderbord het woord "uitgezonderd" in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeersbord geldt niet voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.
2. Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.
3. Symbolen op onderborden hebben dezelfde betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen.
Article 67
1. Plates arranged below traffic signs can contain:
a. a further clarification of the traffic sign;
b. if such plates only contain symbols, the traffic sign only applies to the road users as indicated or to the road conduct as indicated;
c. if such plates indicate the word ‘Except’ in combination with symbols, the traffic sign is not intended to apply to the road users or the road conduct so indicated.
2. If an intended road conduct is indicated by means of a text or signs in combination with symbols, the plate will include a clarification.
3. Symbols shown on plates below traffic signs have the same significance as those shown in Appendix 1.
§ 3. Verkeerslichten - Traffic lights
Artikel 68
1. Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop.
2. Indien in een driekleurig verkeerslicht of in een daaraan toegevoegd éénkleurig verkeerslicht een verlichte pijl zichtbaar is, geldt het licht uitsluitend voor de door de pijl aangegeven richting.
3. Indien een verlichte afbeelding van een fiets zichtbaar is, geldt het licht voor fietsers, bromfietsers op een fiets/bromfietspad en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.
4. Bestuurders van een motorvoertuig dat behoort tot een militaire kolonne die het verkeerslicht bij groen licht is begonnen te passeren, mogen blijven doorgaan ook nadat een andere kleur licht zichtbaar is geworden.
5. Indien onder of bij een driekleurig verkeerslicht een bord is geplaatst met de tekst Rechtsaf voor (brom)fietsers vrij respectievelijk Rechtsaf voor fietsers vrij gelden het gele en het rode licht niet voor rechts afslaande fietsers, bromfietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig respectievelijk voor fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig.
6. Zij dienen alsdan het overige verkeer ter plaatse voor te laten gaan.
7. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken met verkeer in dezelfde richting, kan de toepassing van een verkeerslicht worden beperkt tot één van deze rijstroken. In dat geval heeft het verkeerslicht slechts betrekking op het verkeer op de aangeduide rijstrook.
Article 68
1. The colours in three-colour traffic lights signify as follows:
a. green light: proceed;
b. amber light: stop; drivers who are so close to the traffic lights that they cannot reasonably be expected to stop safely should proceed;
c. red light: stop.
2. If the three-colour traffic lights, or an associated single-colour traffic light contain an illuminated arrow, this applies only to the direction that is indicated by the arrow.
3. Where an illuminated picture of a bicycle is shown, this signal applies to bicycles and mopeds on a cycle/moped track and drivers of invalid carriages.
4. Drivers of motor vehicles forming part of a military convoy that has started to pass a green light may continue after the lights have changed to another colour.
5. If, in a set of three-colour traffic lights, there is a plate with the words ‘Right turn clear for bicycles and mopeds’, the amber and the red lights do not apply to cyclists, moped riders and drivers of
invalid carriages who are turning right. If, in a set of three-colour traffic lights, there is a plate with the words ‘Right turn clear for bicycles’, the amber and the red lights do not apply to cyclists and drivers of invalid carriages who are turning right.
6. These road users therefore must give way to other road users.
7. Where a main road is divided into lanes with traffic proceeding in the same direction, a traffic light can apply to just one of these lanes. In that case, the traffic light will only apply to the traffic on the lane so indicated.
Artikel 69
1. Bij tweekleurige verkeerslichten betekent:
a. geel licht: stop; voor bestuurders die het licht zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
b. rood licht: stop.
2. Het tweede tot en met zevende lid van artikel 68 zijn van overeenkomstige toepassing.
Article 69
1. The colours of two-colour traffic lights signify as follows:
a. amber light: stop; drivers who are so close to the traffic lights that they cannot reasonably be expected to stop safely should proceed;
b. red light: stop.
2. Article 68, sections two to seven apply mutatis mutandis.
Artikel 70
1. Bij tram/buslichten betekent:
a. wit licht of wit knipperlicht: doorgaan;
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het licht zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop.
2. Het witte licht en het witte knipperlicht gelden slechts voor de aangegeven richtingen.
3. De tram/buslichten gelden voor bestuurders van een tram en van een lijnbus, die de richting volgen waarop het licht betrekking heeft.
4. De tram/buslichten gelden tevens voor bestuurders van voertuigen, niet zijnde een lijnbus, die een busbaan of een busstrook gebruiken waarop het licht betrekking heeft.
Article 70
1. In the case of buses or trams, the lights signify as follows:
a. white light or flashing white light: proceed;
b. amber light: stop; drivers who are so close to the traffic lights that they cannot reasonably be expected to stop safely should proceed;
c. red light: stop.
2 The white light and the flashing white light only apply to the directions as indicated.
3 Bus and tram lights apply to drivers of trams and scheduled buses who are following the direction indicated by the lights in question.
4 Tram/bus lights also apply to drivers of vehicles, other than scheduled buses, using a bus lane to which the light applies.
Artikel 71
Bij overweglichten betekent:
a. wit knipperlicht: er nadert geen trein;
b. rood knipperlicht: stop.
Article 71
Lights at tram and rail crossings signify:
a. flashing white lights: no tram or train is approaching;
b. flashing red light: stop.
Artikel 72
Bij bruglichten betekent rood licht of rood knipperlicht: stop.
Article 72
For lights on bridges, a red light or a flashing red light means: stop.
Artikel 73
Bij rijstrooklichten betekent:
a. groene pijl of maximumsnelheid, aangeduid door bord A3 van bijlage I: de rijstrook mag worden gebruikt;
b. rood kruis: de rijstrook mag niet worden gebruikt. De vluchtstrook mag alleen in noodgevallen worden gebruikt;
c. witte pijl: voorwaarschuwing rood kruis;
d. het woord BUS: de rijstrook mag slechts gebruikt worden door bestuurders van een lijnbus en bestuurders van een autobus;
e. het woord LIJNBUS: de rijstrook mag slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.
Article 73
Where road lanes are controlled by traffic lights, the following signs signify:
a. a green arrow or maximum allowable speed, shown by the sign A3: the lane may be used;
b. a red cross: the lane must not be used. The shoulder may be used only in emergencies;
c. a white arrow: an initial warning of a red cross;
d. the word ‘BUS’: the lane may only be used by drivers of scheduled buses and coach drivers;
e. the word ‘SCHEDULED BUS’: the lane may only be used by drivers of scheduled buses.
Artikel 74
1.Bij voetgangerslichten betekent:
a. groen licht: voetgangers mogen oversteken;
b. groen knipperend licht: voetgangers mogen oversteken; het rode licht verschijnt spoedig;
c. rood licht: voetgangers mogen niet meer beginnen over te steken; reeds overstekende voetgangers moeten zo snel mogelijk doorlopen.
2. Indien het rode licht is vervangen door een geel knipperlicht als bedoeld in artikel 75, mogen voetgangers oversteken, mits zij het overige verkeer ter plaatse voor laten gaan.
Article 74
1. The following signs at pedestrian crossings signify:
a. green light: pedestrians may cross;
b. flashing green light: pedestrians may cross, but the lights are about to change to red;
c. red light: pedestrians must not start to cross. Pedestrians already on the crossing must finish crossing as quickly as possible.
2. When the red light is replaced by a flashing yellow light, as described in Article 75, pedestrians may cross provided that they give way to other traffic.
Artikel 75
Geel knipperlicht betekent: gevaarlijk punt; voorzichtigheid geboden.
Article 75
A flashing yellow light signifies: Danger. Take care.
§ 4. Verkeerstekens op het wegdek - Road markings
Artikel 76
1. Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, heeft de volgende betekenis:
a. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken danwel op paden, met verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep
bevinden, tenzij aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht;
b. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, voor verkeer in één richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht.
2. Indien de streep zich bevindt tussen de naast de spitsstrook gelegen rijstroken en spitsstroken: bestuurders mogen de doorgetrokken streep overschrijden.
Article 76
1. A continuous line that is not along the edge of the surface of the carriageway may not be crossed.
2. Part one does not apply where:
a. the line is crossed in order to enter or leave a refuge section, hard shoulder or rush-hour lane situated alongside the driving lane that the driver has been following;
b. a broken line has been painted on the side of the carriageway from which the vehicle crosses;
c. the continuous line is situated between lanes for traffic travelling in opposite directions and where a broken line has been painted on the right-hand side of the continuous line;
d. the continuous line is situated between a driving lane and a cycle track which the driver is entitled to use by virtue of Article 10, part two.
2. If the line is between the lanes and rush-hour lanes next to the rush-hour lane: drivers may cross the continuous line.
Artikel 77
1. Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken en puntstukken niet gebruiken.
2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
3. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders rechtmatig een busbaan of busstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.
Article 77
1. Drivers may not use diagonally striped sections or dividers.
2. The first part does not apply if drivers are following a rush-hour lane that passes a point where roads, lanes or road sections merge or diverge.
3. The first part does not apply when drivers are legally following a bus lane that passes a junction or merging of roads, traffic lanes or traffic carriageways.
Artikel 78
1. Bestuurders die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Een in een voorsorteerstrook gelegen fietsstrook maakt deel uit van deze voorsorteerstrook.
2. Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft.
Article 78
1. Drivers following the lane must follow the direction at an intersection that is indicated by the lane in which they are travelling. A bicycle path in a directional lane is part of that lane.
2. Drivers leaving the continuous carriageway and following an exit lane for that purpose must follow the direction indicated by the arrows in said exit lane.
Artikel 79
Bestuurders moeten voor een voor hen bestemde stopstreep stoppen, indien stoppen op grond van dit besluit is verplicht.
Article 79
If they are required to stop, drivers must stop behind the line at a stop sign.
Artikel 80
Haaietanden hebben de volgende betekenis: de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg.
Article 80
Give-way road markings mean that drivers must give way to vehicles crossing in front of them.
Artikel 81
Busbanen en busstroken waarop het woord BUS is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus, een autobus of een tram. Busbanen en busstroken waarop het woord LIJNBUS is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus of een tram.
Article 81
Bus lanes marked with the word ‘BUS’ may be used only by drivers of scheduled buses, coaches or trams. Bus lanes marked with the word ‘LIJNBUS’ may be used only by drivers of scheduled buses or trams.
Hoofdstuk IV. Aanwijzingen - Signals by authorised persons
§ 1. Verplichtingen weggebruikers - Obligations on the part of road users
Artikel 82
1. Weggebruikers zijn verplicht de aanwijzingen op te volgen die mondeling of door middel van gebaren worden gegeven door:
a. de daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaren,
b. de militairen van de Koninklijke Marechaussee voor zover niet behorend tot de in onderdeel a bedoelde ambtenaren,
c. de daartoe bevoegde en als zodanig kenbare verkeersregelaars, en
d. de personen die optreden tijdens de praktijklessen of het praktijkexamen in het kader van een opleiding tot verkeersregelaar of een cursus voor verkeersregelaars, voor de duur van deze praktijklessen of dit praktijkexamen en voor zover gebruik wordt gemaakt van de bij ministeriële regeling voor verkeersregelaars voorgeschreven kleding.
2. Bij het geven van aanwijzingen door middel van gebaren worden, voor zover mogelijk, de in bijlage II vastgestelde aanwijzingen gegeven.
3. Bestuurders zijn tevens verplicht de in bijlage II, onderdeel 8, vastgestelde aanwijzing om te stoppen op te volgen die wordt gegeven door daartoe bevoegde en als zodanig kenbare verkeersbrigadiers.
4. Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen indien hen door een begeleider van een railvoertuig een stopteken volgens model F10 van bijlage 1, een rode vlag of een rode lamp wordt getoond.
Article 82
1. Road users are required to follow instructions given verbally or by means of gestures by:
a. authorised officials who are identifiable as such,
b. personnel of the military constabulary, inasmuch as they are not among the officials indicated in part a.,
c. authorised traffic directors who are identifiable as such, and
d. persons acting during practical lessons or the practical examination as part of traffic direction training or a course for traffic directors, for the duration of such practical lessons or practical examination and where the clothing prescribed in the Traffic Directors Regulation 2009 is used.
2. The instructions set out in Appendix 2 will be used as much as possible to give instructions by means of gestures.
3. Drivers must also follow the instruction indicated in Appendix 2, section 8, to stop, given by authorised traffic officers identifiable as such.
4. Road users must also stop if the accompanying official of a railway vehicle shows them a stop signal according to model F 10 in appendix 1, a red flag or a red light.
Artikel 82a
Weggebruikers zijn voorts verplicht de aanwijzingen op te volgen die worden gegeven door middel van de verlichte transparanten op personenauto’s, bedrijfsauto’s en motorfietsen in gebruik bij de in artikel 41a, eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 4°, genoemde diensten en op bedrijfsauto’s van transportbegeleiders.
Article 82a
Road users are also required to obey the instructions given by means of the illuminated transparencies on passenger cars, commercial vehicles and motorcycles used by the services indicated in article 41a, part 1, section 1, under 1 and 4, and on the commercial vehicles of transport assistance providers.
Artikel 83
Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen indien hen een stopteken wordt getoond dat bestaat uit een rode lamp dan wel uit een aan een voertuig van de politie of van weginspecteurs in dienst van Rijkswaterstaat aangebracht verlicht transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond worden verlicht.
Article 83
Road users are also required to stop if a stop signal is displayed to them consisting of a red light or an illuminated transparency fitted to a police vehicle or vehicle of road inspectors in the service of the
Directorate General for Public Works and Water Management, in which the words ‘stop’ or ‘stop police’ are illuminated in red letters on a dark background.
§ 2. Rangorde aanwijzingen, verkeerstekens en verkeersregels - Precedence of instructions over traffic signs and regulations
Artikel 84
Aanwijzingen gaan boven verkeerstekens en verkeersregels.
Article 84
Instructions always take precedence over traffic signs and traffic regulations.
Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen ten behoeve van gehandicapten - Special Regulations for Disabled Drivers
§ 1. Uitzonderingen voor gehandicapten - Exemptions for disabled drivers
Artikel 85
1. Op bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin op de door Onze Minister voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht, zijn artikel 25 en, indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren, de artikelen 24, eerste lid, onderdeel e, 46 en 62, voor zover het betreft bord E1 van bijlage 1, niet van toepassing.
2. Op bestuurders van gehandicaptenvoertuigen, zijn artikel 25 en, indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren, de artikelen 24, eerste lid, onderdeel e, en 62, voor zover het betreft bord E1 van bijlage 1, niet van toepassing.
In de gevallen, waarin niet langer dan drie uren mag worden geparkeerd, moet het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde zijn voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen.
Article 85
1. Drivers of motor vehicles with more than two wheels displaying a valid and clearly legible disabled driver’s parking badge are exempted from the restrictions governing parking in a parking disk
zone (Article 25). Similarly, disabled drivers wishing to park for up to three hours are exempted from the ban on parking on a single unbroken yellow line and where parking is forbidden by the sign E1, and also from the parking restrictions on recreation areas (Article 46). In this latter case, they must clearly display in their vehicles a parking diskshowing the time at which they commenced parking.
2. Drivers of invalid carriages are exempted from the restrictions governing parking in a parking disk zone (Article 25). Similarly, if they wish to park for up to three hours they are exempted from the ban on parking on a single unbroken yellow line and where parking is forbidden by the sign E1. In this latter case, they must clearly display in their vehicles a parking disk showing the time at which they commenced parking.
§ 2. Buiten Nederland afgegeven gehandicaptenparkeerkaarten - Disabled parking badges issued outside the Netherlands
Artikel 86
Met een gehandicaptenparkeerkaart worden gelijkgesteld de door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven parkeerkaarten voor gehandicapten, voor zover deze bij ministeriële regeling zijn aangewezen.
Article 86
Parking badges for the disabled issued by the competent authorities outside the Netherlands are considered to be the equivalent to a disabled parking badge issued in the Netherlands, in as far as they are designated as such by the Regulations governing disabled parking badges.
Hoofdstuk VA. Tijdelijke verlaging maximumsnelheid in geval van verstoring olie-aanvoer - Temporary restrictions to speed limits as a result of an interruption to fuel supplies
Artikel 86a
In geval van een ernstige verstoring van de olieaanvoer kan bij regeling van Onze Minister worden bepaald dat op autosnelwegen en op autowegen, in afwijking van artikel 21, aanhef en onderdeel a, voor motorvoertuigen een maximumsnelheid geldt van 90 kilometer per uur.
Het eerste lid is niet van toepassing op vrachtauto’s, motorvoertuigen met aanhangwagen of autobussen, niet zijnde T100-bussen.
Onze Minister stelt de regeling, als bedoeld in het eerste lid, vast in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken.
De regeling, als bedoeld in het eerste lid, vervalt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de vijfde kalendermaand na het tijdstip van inwerkingtreding.
Article 86a
In the event of a major interruption to fuel supplies, a speed limit of 90 km/h may be imposed on all motorway and other main highway traffic with the exception of lorries, buses and motor vehicles towing trailers.
Artikel 86b
Het is de bestuurders van de in artikel 86a, eerste lid, bedoelde motorvoertuigen verboden de ingevolge artikel 86a bepaalde maximumsnelheid te overschrijden.
Article 86b
Drivers of vehicles other than lorries, buses or motor vehicles towing trailers are not permitted to exceed the maximum speed limits imposed by virtue of Article 86a above.
Hoofdstuk VB. Milieuzones - Environmental zones
Artikel 86c
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. datum van de eerste toelating tot het verkeer: datum van de eerste toelating van een motorvoertuig tot het verkeer op de weg zoals vastgesteld ingevolge bijlage II bij de Regeling voertuigen;
b. dieselmotor: motor die werkt volgens het principe van ontsteking door compressie;
c. roetfilter: roetfilter als bedoeld in de Regeling typegoedkeuring roetfilters;
d. richtlijn 88/77/EEG: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PbEG 1988, L36), zoals deze gold tot 9 november 2006 en laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr 96/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 januari 1996 (PbEG L 040);
e. richtlijn 2005/55/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking (PbEG 2005, L 275);
f. Euronorm II: richtlijn 88/77/EEG (de grenswaarden in regel B van punt 6.2.1 dan wel punt 8.3.1.1 van bijlage I bij die richtlijn);
g. Euronorm III: richtlijn 2005/55/EG (de grenswaarden in rij A van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij die richtlijn);
h. Euronorm IV: richtlijn 2005/55/EG (de grenswaarden in rij B1 van de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I bij die richtlijn);
2. Een wijziging van de in het eerste lid, onderdeel e, genoemde richtlijn gaat voor de toepassing van artikel 86d gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Article 86c
1 The following definitions apply in this chapter:
a. date of first admittance into circulation: the date of the first admittance of a motor vehicle into circulation as established under appendix II of the Vehicle Regulations;
b. diesel engine: engine operating according to the principle of compression-ignition;
c. particulate filter: particulate filter as indicated in the Particulate Filter Type Approval Regulation;
d. directive 88/77/EEC: directive of the Council of the European Communities of 3 December 1987 regarding approximation of the laws of the Member States relating to the measures to be taken against the emission of gaseous and particulate pollutants from compressionignition engines for use in vehicles, and the emission of gaseous pollutants from positive ignition engines fuelled with natural gas or
liquefied petroleum gas for use in vehicles (OJEU 1998, L36), as was in effect until 9 November 2006 and last amended by directive no. 96/1/EC of the European Parliament and the Council of 22 January 1996 (OJEU L 040);
e. directive 2005/55/EC: directive of the European Parliament and the Council of 28 September 2005 regarding the approximation of legislation of the member states regarding measures to ben taken against the emission of gaseous and particulate pollutants from compressionignition engines for use in vehicles (OJEU 2005, L 275);
f. Euro II standard: directive 88/77/EEC (limits in line B of point 6.2.1 or point 8.3.1.1 of Appendix I to said directive);
g. Euro III standard: directive 2005/55/EC (limits in row A of the tables in point 6.2.1 of Appendix I to said directive);
h. Euro IV standard: directive 2005/55/EC (limits in row B1 of the tables in point 6.2.1 of Appendix I to said directive);
2. An amendment to the directive indicated in part one, section e, will apply for application of Article 86d beginning on the date on which the relevant modification directive must be implemented, unless a different time is established by ministerial decision, published in the official gazette.
Artikel 86d
1. De geslotenverklaring krachtens bord C22a van bijlage I is niet van toepassing:a. tot 1 januari 2010 op vrachtauto’s,
1a. waarvan de dieselmotor blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs ten minste voldoet aan Euronorm IV, of
2a. waarvan de dieselmotor blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs voldoet aan Euronorm II of III, en die blijkens de aantekening in het kentekenregister zijn uitgerust met een roetfilter, of
3a. die niet worden aangedreven door een dieselmotor.b. vanaf 1 januari 2010 tot 1 juli 2013 op vrachtauto’s,
1a. waarvan de dieselmotor blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs ten minste voldoet aan Euronorm IV, of
2a. waarvan de dieselmotor blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs voldoet aan Euronorm III en, waarvoor geldt dat sedert de datum van de eerste toelating tot het verkeer niet meer dan acht jaar zijn verstreken, en die voorts blijkens de aantekening in het kentekenregister zijn uitgerust met een roetfilter, of
3a. die niet worden aangedreven door een dieselmotor.c. vanaf 1 juli 2013 op vrachtauto’s,
1a. waarvan de dieselmotor blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs ten minste voldoet aan Euronorm IV, of
2a. die niet worden aangedreven door een dieselmotor.
Vrachtauto’s waarvan ten aanzien van de emissienorm geen aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs aanwezig is, worden voor de toepassing van het eerste lid geacht:a. te voldoen aan Euronorm II, wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum van de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 1995, maar voor 1 oktober 2000 ligt;b. te voldoen aan Euronorm III, wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum van de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2000, maar voor 1 oktober 2005 ligt;c. ten minste te voldoen aan Euronorm IV, wanneer blijkens de aantekening in het kentekenregister of op het kentekenbewijs de datum van de eerste toelating tot het verkeer na 30 september 2005 ligt.
Article 86d
1. Closure according to sign C22a of Appendix 1 is not applicable:
a. before 1 January 2010 to lorries
1. whose diesel engines at least meet the Euro IV standard according to the note in the vehicle registry or on the proof registration, or
2. whose diesel engines meet the Euro II or III standard according to the note in the vehicle registry or on the proof of registration and which are equipped with a particulate filter according to the note in the vehicle registry, or
3. which are not powered by a diesel engine.
b. from 1 January 2010 to 1 July 2013 to lorries
1. whose diesel engines at least meet the Euro IV standard according to the note in the vehicle registry or on the proof of registration, or
2. whose diesel engine, according to the note in the vehicle registry or on the registration certificate, meets the Euro III standard and for which no more than eight years have passed since the date of the first admittance into circulation and which are also equipped with a particulate filter according to the note in the vehicle registry, or
3. which are not powered by a diesel engine.
c. as of 1 July 2013 to lorries
1. whose diesel engines at least meet the Euro IV standard according to the note in the vehicle registry or on the proof of registration, or
2 which are not powered by a diesel engine.
2 Lorries for which there is no note in the vehicle registry or on the proof of registration regarding the emissions standard will be considered for the purposes of the first part:
a. to meet the Euro II standard if the note in the vehicle registry or on the proof of registration indicates that the date of first admission into circulation is after 30 September 1995 but before 1 October 2000;
b. to meet the Euro III standard if the note in the vehicle registry or on the proof of registration indicates that the date of first admission into circulation is after 30 September 2000 but before 1 October 2005;
c. to meet at least the Euro IV standard if the note in the vehicle registry or on the proof of registration indicates that the date of first admission into circulation is after 30 September 2005.