McDonnell Douglas F-4 Phantom II: simpelweg een klasbak
Iconen zijn overal en in alles te vinden. Zo ook met straaljagers. En de McDonnell Douglas F-4 Phantom II was er zo één. In zijn proefperiode vestigde dit toestel al verschillende wereldrecords. Al zijn geleverde prestaties, de gebouwde aantallen, bruikbaarheid qua functies, slagkracht en uitgevoerde missies bezorgden dit toestel een haast mythische status. Het was dan ook niet verwonderlijk dat niet alleen de vliegdekschepen van de Amerikaanse Marine met dit toestel werden uitgerust, maar dat ook de Amerikaanse luchtmacht en het Korps Mariniers de F-4 Phantom II wilden toevoegen aan hun arsenaal.
Ontwikkeling van de Phantom II
Nieuw concept
De ontwikkeling van de F-4 door vliegtuigbouwer McDonnell Douglas was op zich een vreemde actie. In 1951 had de vliegtuigbouwer net de F3H Demon voor het eerst laten vliegen om deze in 1956 voor actieve dienst aan te leveren bij de Amerikaanse Marine. Aanvragen voor nieuwe en moderne toestellen zouden er niet in zitten. Maar in 1952 werd er een nieuwe hoofd vliegtuigontwerp aangesteld. Deze man stelde zich de vraag, aan de hand van de vliegtuigen die nu dienst deden in de Amerikaanse Marine, waar nog behoefte aan was. Samen met zijn team kwamen ze tot de conclusie dat er op de vliegdekschepen nog één ding miste. Een nieuw type gevechtsvliegtuig, namelijk een aanvalsjager. Een toestel dat niet alleen een gevecht in de lucht kon uitvoeren, maar ook gronddoelen kon aanvallen.
Conceptvoorstel en doorontwikkeling
De F3H Demon werd voor het nieuwe concept het uitgangspunt. Gekeken werd hoe de prestaties van dit toestel konden worden verbeterd en of het toestel uitgebreid kon worden in zijn mogelijkheden aangaande diversiteit in missies. Door de keuze voor een nieuwe motor kon het prototype al bijna mach 2 halen. Omgerekend meer dan 2000 kilometer per uur. Bedacht werd ook een nieuw, modulair systeem dat alleen betrekking kon hebben op de neus of tot en met de gehele cockpit. Afhankelijk van de missie kon het toestel voor een cockpit ten gunste van één piloot worden gekozen of voor twee personen, een piloot en een radarofficier. Voor de neus konden ook verschillende uitvoeringen worden gekozen, afhankelijk van de missie. Keuzemogelijkheden waren een neus met ingebouwde radar, fotocamera's, vier stuks 20 mm kanonnen of zelfs een neus voorzien van 56 stuks ongeleide raketten als aanvulling op de reeds aanwezige negen stuks ophangpunten onder de romp en vleugels. Door al deze mogelijkheden was de Amerikaanse Marine in 1953 toch wel geïnteresseerd in een prototype van het voorgestelde vliegtuig door McDonnell Douglas en dus bestelden ze een proefmodel. Het model werd omgebouwd tot een jacht- en bombardementsvliegtuig voor alle weersomstandigheden. De ophangpunten werden uitgebreid van negen naar elf stuks om de nodige variatie aan wapens te kunnen vervoeren.
In 1955 ontving de vliegtuigbouwer een nieuw set aan eisen waar het concepttoestel aan moest voldoen. Het toestel moest een aanvulling worden op het A-4 Skyhawk aanvalstoestel en de Vought F-8 Crusader die gebruikt werd voor de luchtgevechten. Het nieuwe toestel wat de Amerikaanse Marine nodig had, was een onderscheppingsjager die in alle weersomstandigheden de vloot kon beschermen. Om hieraan te kunnen voldoen, werd er direct een cockpit voor twee personen voor vast in het concept toegevoegd. Deze radarofficier moest de ook toegevoegde krachtige radar bedienen.
Uiterlijk van de F-4
De romp van de F-4 Phantom II was vooral lang. Aan beide zijkanten waren de luchtinlaten voor de motoren. Doordat de motoren lager in de romp lagen lijkt het toestel vanaf de zijkant wat uitgezakt te ogen. Opvallend was altijd de uitstulping die direct onder de neus en voor het voorste wiel van het landingsgestel zat. Hier zat in het begin een infrarood traceersysteem, maar in latere modellen werd hier het zware 20 mm Vulcan kanon in verwerkt. In de oorlog in Vietnam zou het gebrek aan een boordkanon zich namelijk als een cruciale afwezige laten gelden.
Uniek voor het uiterlijk van dit vliegtuig waren de vleugels. Deze waren relatief kort, maar ook nog voor het laatste deel omhoog gebogen. Deze hoek begon na ongeveer twee derde van de vleugel en stond 12 graden naar boven gericht. Duidelijk zichtbaar was ook dat waar de opgaande hoek begon, dit laatste deel van de vleugel naar voren was geschoven. Aan beide vleugels leek de Phantom een 'tand' te hebben zitten. De veel kleinere vleugels aan de achterzijde stonden zelfs in een hoek van 23 graden naar beneden gericht. Deze vreemd ogende vleugels droegen gezamenlijk bij aan de goede bestuurbaarheid van het vliegtuig tijdens een steile aanvalshoek tijdens het duiken bij een bombardement. Ook de staart viel op door de langwerpigheid. Van het eind van het vliegtuig liep deze ver naar voren toe. De staart kreeg van de zijkant bezien een groot oppervlak, maar was vervolgens van boven afgetopt waardoor het geen al te hoge staart was. Hierdoor leek de staart verhoudingsgewijs nogal klein.
De laatste karakteristieken voor dit vliegtuig waren de nogal klein ogende cockpitkappen voor de beide bemanningsleden. Deze zijn in latere modellen steeds aangepast, voornamelijk om het zicht voor de piloten te verbeteren. Maar ook de platen die tegen de romp en vlak voor de luchtinlaten waren geplaatst. Deze platen moesten de luchttoevoer regelen zodra de F-4 Phantom II supersonisch vloog.
Productie en levering door McDonnell Douglas
Door tussenkomst van de Amerikaanse Luchtmacht, de USAF, liep de ontwikkeling en levering van de F-4 Phantom II nog iets vertraging op. Dit tot ongenoegen van de Amerikaanse Marine, de US Navy. Tijdens een test door de USAF waarbij het om de hoogste snelheid ging, werd het toestel van de USAF eruit gevlogen. De F-4, een prototype geleend van de US Navy, bleek hierin fenomenaal te zijn. De USAF wilde nu ook de Phantom hebben, maar zag meer een rol als gevechtsvliegtuig gecombineerd met bommenwerper. De US Navy wilde het toestel alleen als gevechtstoestel en onderscheppingsjager hebben.
Met de eerste vlucht in 1958 werden de eerste toestellen in 1960 geleverd aan de US Navy. 45 werden er in eerste instantie geleverd voor testen en verfijning. In 1962 kwamen daar de aanvullende eisen bij vanuit de USAF aan de vliegtuigbouwer. Daar de productie inmiddels op gang was gekomen, werden de nieuwe toestellen voorzien van de aanpassingen en modificaties. De eerste 45 vliegtuigen werden vervolgens nooit operationeel ingezet. Deze toestellen werden veroordeeld tot een bestaan als test- of trainingsvliegtuig.
Gebouwde aantallen
Vanaf het begin in 1958 tot het laatst geleverde toestel in 1979 waren er door de fabriek van McDonnell Douglas in Amerika liefst 5057 F-4 Phantom II's gebouwd. Weliswaar in diverse uitvoeringen, maar toch. En dat voor een stuksprijs van rond de 2,4 miljoen dollar. Daarbij kwam nog dat Japan in de fabriek van Mitshubishi 138 stuks in licentie mocht bouwen. Van de ruim 5000 in Amerika geproduceerde stuks gingen er 2874 naar de USAF, 1264 stuks naar de US Navy en het Korps Mariniers en de overige werden verkocht aan andere landen. De laatst gebouwde, bedoeld voor levering aan Zuid-Korea, sloot de productie af in Amerika. Terwijl de laatst geproduceerde Phantom in Japan pas in 1981 werd geleverd. Daar waar F-4's na hun operationele leven werden omgebouwd tot drones om als doelwit bij oefeningen te dienen, werden anderen weer verkocht voor een tweede dienstleven. Dit resulteerde in het feit dat er in 2008 nog altijd ruim 600 Phantoms in actieve dienst, en gemoderniseerd uiteraard, rondvlogen.
Specificaties en prestaties
Specificaties van de Phantom
De F-4 werd gevlogen door twee mensen; de piloot voorin en achterin zat de radar operateur. Het toestel had een lengte van 19,2 meter, was 5 meter hoog en bezat een spanwijdte van 11,7 meter. Hierdoor bedroeg het vleugeloppervlak wel 49 vierkante meter. Met een leeg gewicht van iets minder dan 14.000 kg kon het vliegtuig tot wel bijna 19.000 kilo volgeladen worden. Indien nodig kon het totale maximale gewicht waarmee nog kon worden opgestegen tot wel 28.000 kilo oplopen. Hiervan was dan intern ongeveer 7500 liter bestemd voor brandstof, maar dit kon worden aangevuld door drie externe tanks van elk 1420 liter of een enkele in het midden onder de romp van liefst 2345 liter.
Prestaties
De Phantom haalde een maximum snelheid van mach 2,23, wat omgerekend 2370 kilometer per uur was op iets meer dan 12 kilometer hoogte. Doorgaans vloog de F-4 met een kruissnelheid van 940 kilometer per uur rond. De maximale hoogte die de Phantom kon vliegen was 18 kilometer, om daarna met een drie externe tanks en op kruissnelheid een afstand van 2600 kilometer af te kunnen leggen. Deze afstand kwam tijdens gevechtsoperaties echter niet verder dan 680 kilometer.
De Phantom II als recordhouder
De beste vorm om acte de préséance te geven, was om te laten zien wat je kon. De US Navy organiseerde, vol overtuiging van het kunnen van de F-4, diverse records die gevestigd konden worden. En dat terwijl het vliegtuig nog niet volledig uitontwikkeld was. In al die uitdagingen deed de Phantom alles op eigen kracht. Van de 16 onderdelen was er bij slechts één uitdaging een aanpassing aan de motoren vereist.
Operatie Top Flight
In december 1959 werd niet alleen een hoogterecord gevestigd, maar ook de wijze waarop. Met mach 2,5, ongeveer 2660 kilometer per uur, steeg het toestel zeer steil op tot rond de 30 kilometer hoogte. Vervolgens 'zweefde' het toestel met uitgeschakelde motoren weer terug. Hiermee werd ruim 21 kilometer gedaald, om vervolgens de motoren weer in te schakelen en verder te vliegen.
Snelheidsrecords
In september 1960 werden twee snelheidsrecords gevestigd. Eén over een afstand van 500 kilometer met een gemiddelde snelheid van bijna 2000 kilometer per uur en één over een afstand van 100 kilometer waarbij de gemiddelde snelheid iets meer bedroeg dan 2200 kilometer per uur.
Operatie LANA
In mei 1961 werd ter eren van 50-jarig bestaan van de US Navy een jubileum gevierd. Hiervoor vlogen Phantoms van kust naar kust over Amerikaanse grond in slechts 2 uur en 47 minuten. Dit lukte vanwege de gemiddelde snelheid van 1400 kilometer per uur. Voor het eerst lukte een vliegtuig dit te halen onder de drie uur.
Operatie Sageburner
Deze poging werd gedaan in augustus 1961 en was zeker niet zonder gevaar. De bedoeling was om zo snel mogelijk te vliegen op een hoogte
lager dan 38 meter en over een afstand van bijna vijf kilometer. In mei 1961 was al een toestel met zijn piloot verongelukt. Deze tweede poging verliep succesvol. Met een gemiddelde snelheid van net iets meer dan 1452 kilometer per uur werd het record gehaald.
Operatie Skyburner
Deze recordpoging vereiste de enige motorische aanpassing om deze missie te volbrengen. Met de speciaal aangebrachte water injectie vloog een F-4 Phantom II in november 1961 over een rechte afstand van iets meer dan 32 kilometer een absoluut gemiddeld snelheidsrecord van 2585 kilometer per uur.
Hoogterecord
In december 1961 werd door dit toestel het hoogterecord vastgezet op ruim 20 kilometer nadat het onder een normale hoek was opgeklommen tot die hoogte.
Operatie High Jump
Deze operatie bestond uit verschillende onderdelen. De bedoeling was om zo snel mogelijk vanaf de start tot een vooraf vastgestelde hoogte te komen. In het begin van 1962 werden de diverse records gevestigd. De Phantom had slechts rond de 34,5 seconden nodig om op 3 kilometer hoogte te komen. Om op 6 kilometer hoogte te komen net iets minder dan 48,8 seconden. Rond de 61,6 seconde voor de 9 kilometer en binnen de drie minuten kwam de F-4 al op 20 kilometer. Meerder hoogtes werden gerond, maar de motorische kracht had zich wel bewezen.
De F-4 Phantom II, en indirect de vliegtuigbouwer McDonnell Douglas, had hiermee de lat voor opvolgers hoog gelegd. Door de voortschrijdende techniek sneuvelden deze records uiteindelijk toch. Op vijf snelheidsrecords na. Deze werden uiteindelijk in 1975 door de F-15 Eagle verbroken. Laat dit toestel ook door vliegtuigbouwer McDonnell Douglas ontworpen zijn.
Bewapening
Ondanks alle records en prestaties had dit gevechtstoestel natuurlijk wel de nodige middelen nodig om aan al die prestaties een doeltreffend vervolg te geven. En deze middelen waren beschikbaar gesteld. Hiervoor was de F-4 Phantom met liefst negen ophangpunten onder zowel de vleugels als de romp. In totaal kon het vliegtuig bijna 8500 kg aan gewicht meenemen. Dit kon variëren van bommen, raketten, diverse gondels voor raketten en kanonnen, maar ook gondels om bagage mee te vervoeren, externe brandstoftanks, anti-scheepsraketten en nucleaire wapens. Ook onderdelen voor verkenningsmissies, elektronische tegenmaatregelen en richtapparatuur konden worden meegenomen.
Daar waar de F-4 in het begin niet was uitgerust met een boordkanon, kreeg het model F-4E standaard onder de neus een M61A1- 20 mm zes loops kanon ingebouwd. Dit vanwege de kwetsbaarheid die aan het daglicht verscheen zodra een vijandelijk vliegtuig te dichtbij vloog en niet meer door de luchtdoelraketten kon worden geraakt.
Luchtdoelraketten
In de romp was plaats gemaakt om vier stuks AIM-7 Sparrows voor de middellange afstand te kunnen plaatsen. De stabilisatievinnen verdwenen in de romp van de F-4. Aan de overige bevestigingspunten was nog ruimte voor vier stuks AIM-9 Sidewinder voor de korte afstand en vier stuks AIM-120 ook voor de middellange afstand. Het verschil met de AIM-7 was dat deze door de radar van het vliegtuig geleidt moest worden en de AIM-120 had een eigen radar om het doel te vinden.
Landdoelraketten
Voor doelen op de grond had de Phantom de beschikking over zes stuks AGM-65 Maverick raketten of vier stuks AGM-62 Walleye. De laatste is geen echte raket, maar een bom en kan zich in zijn vrije val als een raket zijn koers bijstellen tot aan het doel.
Anti-radar raketten
De F-4 had voor zijn anti-radar missies de AGM-45 Shrike, de AGM-88 HARM en de AGM-78 Standard ARM tot zijn beschikking. Na de keuze voor de betreffende raket te hebben gemaakt, kon de Phantom vervolgens vier stuks meenemen.
Geleide bommen
De Phantom kon een hele serie geleide bommen meenemen. Van de GBU-15, die of vastgezet op het doel of handmatig naar het doel geleid kon worden, kon de F-4 er vier van meenemen. Van de lasergeleide GBU-12 konden er liefst 18 stuks worden meegenomen. Ook de GBU-10 en GBU-14 behoorden tot het arsenaal waarvan liefst vijf stuks konden worden vervoerd. De verschillen zaten onder andere in de diverse ontstekingsmechanismen en hoeveelheid springstof.
Ongeleide bommen
De hiervoor genoemde GBU-lasergeleide bommen waren doorontwikkelingen van hun ongeleide broers. Veel ongeleide projectielen hadden dus een sterke uiterlijke gelijkenis met geleide projectielen. Dit nam niet weg dat de Phantom afhankelijk van de missie en de vereiste variatie de nodige bommenlast kon meenemen. Maximaal kon de F-4 18 stuks Mk. 82 of vijf stuks Mk. 84 bommen meenemen. Het verschil zat voornamelijk in de zwaarte en hoeveelheid springstof.
Clusterbommen
Amerika behoorde anno 2016 als één van de Westerse gebruikers van clusterbommen. De meeste landen hebben reeds in een akkoord deze soort munitie afgezworen. Het is een munitiesoort die na oorlogen veel slachtoffers eist vanwege zijn miniatuurformaat.
Echter, de F-4 Phantom kon deze munitie ook gebruiken voor de uitvoer van zijn missies. Met ruimte voor liefst 18 stuks bommen, variërend van de CBU-87, CBU-89 en CBU-58 kon dit vliegtuig een flink aantal meenemen. Deze bommen spatten boven het doelgebied uiteen in kleinere bommen of mijnen. De functie, en dus ook de verschillen van deze wapens, wisselde tussen het uitschakelen van militaire voortuigen naar personeel. Een combinatie was ook mogelijk.
Nucleaire bommen
De laatste wapens in het arsenaal van de Phantom waren de nucleaire bommen B28EX, B61, B43 en B57. Doorgaans werd er slechts één meegenomen. Na het afwerpen moest de piloot immers maken dat ie wegkwam. De verschillen in deze bommen had te maken met de in te stellen explosiekracht.
De F-4 Phantom II ziet actie
De oorlog in Vietnam
US Navy
In augustus 1964 nam de F-4, uit naam van de US Navy, voor het eerst deel aan activiteiten gerelateerd aan oorlog. Opgestegen van het vliegdekschip de USS Constellation, was de eerste missie voor dit toestel het escorteren van A-4 Skyhawks. Zij voerden de daadwerkelijke bombardementsmissie uit. Een klein jaar later pas, in april 1965, boekte de F-4 Phantom zijn eerste overwinning in een luchtgevecht door een Chinese Mig-17 'Fresco' neer te halen. Frappant detail direct daarop volgend was dat de betreffende Phantom, vermoedelijk door zijn wingman (=het toestel waarmee een duo werd gevormd) per ongeluk werd neergehaald. Pas in juni 1965 werd de eerste Noord-Vietnamese Mig door de F-4 uit de lucht geschoten. Pas in mei 1972 kon de eerste 'aas' van de US Navy benoemd worden. Op die dag in mei schoot een Phantom drie Migs-17s neer en bracht daarmee zijn totaal op vijf neergehaalde vijanden. Vanaf vijf overwinningen of meer mogen piloten zich dan een 'aas'. Ook dit toestel leefde niet lang na deze mijlpaal. Op de terugweg werd het geraakt door een luchtdoelraket. De piloot kon het vliegtuig nog naar open zee loodsen waarna de piloten konden worden gered.
De US Navy voerde tijdens de oorlog in Vietnam 84 missies uit. De US Navy claimde 40 overwinningen na luchtgevechten, maar verloor in de algehele campagne 73 Phantoms. Hier moest nog wel aan worden toegevoegd dat er nog 54 stuks vanwege technische mankementen verloren zijn gegaan.
US Marines
In mei 1965 stationeerde de US Marines zijn F-4 Phantoms op de basis in Da Nang. Deze vliegtuigen waren vooral bedoeld voor de luchtverdediging van de grondtroepen van de US Marines. Al snel veranderde de missie naar ondersteuning van de troepen door middel van bombardementen. In de gehele campagne haalde de Phantoms van de US Marines in totaal slechts drie overwinningen in luchtgevechten. Daarentegen verloor dit militaire onderdeel maar liefst 75 vliegtuigen, waarvan vier stuks door technische mankementen. Bijzonder detail was echter dat de verkenningsvliegtuigen van het type RF-4B vanaf november 1966 tot 1970 geen enkel toestel verloren ging. Slechts één toestel werd door een luchtdoelraket beschadigd.
USAF
De Phantoms van de United States Air Force, de USAF, landden op Vietnamese bodem in december 1964. Anders dan de US Navy en US Marines vlogen Phantoms van de USAF met twee piloten. Dit werd later toch gewijzigd naar een radaroperateur, maar toch bleef de mogelijkheid op de tweede zitplaats bestaan om het toestel in geval van nood te besturen.
De missies van de F-4 Phantoms bestond voornamelijk uit het ondersteunen van de grondtroepen, afweren van vijandelijke gevechtsvliegtuigen en het bombarderen van stellingen en troepen van de vijand in vijandelijk gebied. In 1967 waren de F-4's voornamelijk uitgerust met AIM-4 Falcon luchtdoelraketten. Deze raketten waren bedoeld om doelen te raken die lange tijd in een recht lijn hun weg vervolgden en dus moeilijk konden manoeuvreren, zoals bommenwerpers. Echter, de Noord-Vietnamese luchtmacht had deze niet. Wel hadden ze zeer bewegelijke Mig-17's. De raketten waren doorgaans nutteloos en het ontbreken van een boordkanon zorgde ervoor dat de vijand vaak dichtbij kon komen, zonder dat de Phantom zich fatsoenlijk kon verdedigen. In 1968 zorgde de overstap naar AIM-9 Sidewinders voor een herstellend evenwicht. Met de komst van de speciale AIM-7E-2, een raket speciaal geschikt voor luchtgevechten en de F-4 uitvoeringen met een boordkanon sloeg de balans door naar de Phantoms.
In oktober 1972 begon men ook met de eerste Wild Weasel missies. Voorheen was er een special Phantom geprepareerd om de vijandelijke radar en bijbehorende luchtafweerinstallatie te vinden. Door het gebruik van de tactiek die Wild Weasel werd genoemd, werden nu twee tot vier erop uitgestuurd om het radarsignaal op te vangen, waarna het andere toestel direct de radar aanvalt.
Eind augustus 1972 had ook de USAF zijn eerste 'aas'. Deze piloot haalde in die maand zijn vijfde vijandelijke vliegtuig neer. Begin september 1972 bracht een collega zijn totaal op zes neergehaalde Migs, waarna in oktober 1972 de laatste piloot binnen de USAF zich 'aas' mocht noemen met diens vijfde overwinning in de lucht. Een bijzondere overwinning in de luchtgevechten vond plaats in juni 1972. Op die dag werd een Mig-19 door een F-4 neergehaald met het boordkanon. Beide toestellen vlogen op dat moment supersonisch, wat betekende dat beiden meer dan 1000 kilometer per uur vlogen. Op deze manier de tegenstander neerhalen met mach 1,2 was nog nooit eerder vertoond. In totaal haalde het type F-4 Phantom in de Vietnamoorlog 107 Migs neer, wat hem de bijnaam
's Werelds grootste distributeur van Mig onderdelen.
Al met al waren er veel F-4 Phantoms neergehaald geduurde de oorlog. In totaal verloor de USAF 528 vliegtuigen. Deze waren neergeschoten door vijandelijke toestellen, door luchtdoelraketten afgevuurd vanaf de grond of door anti vliegtuig geschut. Voeg hier nog de verliezen van US Navy en de US Marines aan toe en de telling kwam uit op 761 vliegtuigen. Dat hier tevens veel pilotenlevens bij betrokken waren geweest, staat buiten kijf.
De Eerste Golfoorlog
USAF
In augustus 1990 waren de F-4 Phantoms van de USAF de enige die deelnamen aan de Golfoorlog, welke spoedig zou starten. Speciaal uitgeruste Phantoms voor de Wild Weasel tactieken en verkenningstoestellen waren op een basis in Bahrein gestationeerd. De F-4's hadden de missie meegekregen om de luchtverdediging van Irak uit te schakelen en foto's te maken van doelen en troepenbewegingen aldaar. Nog voor de gevechten begonnen ging echter al één toestel verloren in een ongeluk. Tijdens de strijd werd één toestel beschadigd, maar stortte pas neer in veilig gebied dichtbij een vriendschappelijke basis. Na deze oorlog was de rol van de Phantom zo goed als uitgespeeld en zou het geen verdere actie meer zien.
Welverdiend pensioen
Na een operationele tijd van wel 20 jaar in dienst van de Amerikaanse luchtmachten, werd het toch wel tijd om het toestel met pensioen te sturen. Immers, Amerika dient als leidende mogendheid het beste materieel te hebben om de tegenstander ten alle tijden de baas te blijven. Om die reden kwam er dan ook een eind aan de dienst van de F-4 Phantom.
In de drie grootste legereenheden van het Amerikaanse leger, de US Navy, US Marines en de USAF, werden de Phantoms met de jaren uit gefaseerd en vervangen door nieuwere en modernere gevechtstoestellen. De laatste F-4 van de US Navy werd vervangen in 1987 door de F-14 Tomcat, waarna de US Navy veel Phantoms om liet bouwen tot drones. Deze op afstand bestuurbare vliegtuigen dienden tot 2004 als doelwitten waarop geoefend kon worden. De USAF gebruikte de drones ook voor testen en oefeningen na de F-4 tot april 1996 te hebben gebruikt. Maar januari 2017 stopte de USAF ook met het gebruik van de Phantom als oefendoelen. Het US Marines Corps verving in 1992 al de F-4 voor de modernere F/A-18 Hornet. Alle overige Phantoms werden vervolgens verkocht of tot oud ijzer verwerkt, maar ook velen werden gestald op vliegbasis Amarg in Tucson, Arizona. Een vliegbasis die belast werd met het conserveren, onderhouden en vliegwaardig houden van de daar gestalde vliegtuigen. Het idee erachter was dat mochten de vliegtuigen ooit nodig zijn, dan kon men deze snel in gebruik stellen.
Lees verder