Autorijles - Instappen, Sturen, Koppeling, Schakelen, Remmen

Autorijles - Instappen, Sturen, Koppeling, Schakelen, Remmen Tijdens de autorijles worden vele handelingen je stap voor stap bijgebracht. Deze handelingen zijn nodig om vertrouwd te raken met de auto en het verkeer. Hoe stap je in of uit de auto? Je zithouding; hoe stel je de bestuurdersstoel en de autospiegels af. Hoe start je de auto, of hoe schakel je, rijd je weg en hoe bedien je de koppeling hierbij? Beheers je de auto, dan zullen zaken als inhalen, invoegen, rijden van kruispunten en dergelijke je bijgebracht worden. Zo maar een aantal vaardigheden en handelingen die in veel gevallen een automatisch proces zullen gaan worden, waarbij je niet meer bewust hoeft na te denken. De verschillende onderdelen zul je gedurende de rijopleiding moeten gaan beheersen om uiteindelijk op te kunnen voor je praktijkexamen voor het rijbewijs-B bij het CBR.

Handelingen in de lesauto bij je autorijles

Tijdens de opbouw van de autorijlessen, zul je vele onderdelen aangereikt krijgen, die uiteindelijk een automatisme zullen worden. Dit geldt met name voor de voertuigbeheersing en het blindelings kunnen vinden van de bedieningsorganen in de auto. De opbouw van de autorijles bestaat uit verschillende onderdelen, die je eerst onder begeleiding en later zelfstandig moet kunnen beheersen.

Ga direct naar het onderdeel


Aparte artikelen


Instappen en Uitstappen in de (Les)Auto

Zowel het instappen als uitstappen in de (les)auto moet je volgens een bepaalde procedure benaderen en uitvoeren. Deze procedure is noodzakelijk om de veiligheid voor jezelf en anderen in het verkeer zoveel mogelijk in acht te nemen.

Alhoewel er tegenwoordig veelal in parkeervakken geparkeerd kan worden, volgt onderstaand een overzicht van de wijze van handelen als de auto aan de rechterzijde van de rijbaan langs de trottoirband staat opgesteld.

Handelen bij aan komen lopen en instappen in de auto

  1. Bij nadering loop je richting de voorzijde van de auto. Je loopt vervolgens vóór de auto langs, zodat je goed zicht hebt op het aankomend verkeer op jouw weghelft dat van links nadert.
  2. Vóór je bij de linker koplamp bent kijk je links en rechts, om te beoordelen of je zonder gevaar naar het portier kunt lopen en deze zonder gevaar of hinder voor het overige verkeer kunt openen.
  3. Open het portier met de linkerhand, en niet verder dan nodig is om goed te kunnen instappen. Hoe korter het instappen duurt, hoe kleiner de kans dat je het overige verkeer hindert of in gevaar brengt.
  4. Je stapt vlot en zonder twijfelen in en sluit het portier zo snel mogelijk. Met geopend portier(en) is de auto al snel 1,5 á 2 maal zo breed, wat gevaar of hinder kan veroorzaken.
  5. Sluit je portier met je linkerhand en kijk tevens of de portieren van eventuele medepassagiers goed gesloten zijn.

Handelen bij uitstappen en weglopen van de auto

  1. Pak de handgreep van het portier vast met je linkerhand. Houd de handgreep vast zodat losrukken door de wind later bij het ontgrendelen voorkomen wordt.
  2. Kijk vóór de auto, in de binnenspiegel, de linker buitenspiegel en over je linker schouder om te oordelen of je veilig en zonder het overige verkeer te hinderen uit kunt stappen.
  3. Ontgrendel het portier met de rechterhand, terwijl je de deurgreep met links blijft vasthouden Door deze volgorde aan te houden bevorder je een juist kijkgedrag. Je lichaam moet je op deze wijze al een kwart naar links draaien, waardoor het kijken over je linkerschouder en naast de auto een automatisme wordt.
  4. Stap -zodra dit veilig en zonder hinder kan- vlot uit en loop richting de achterzijde van de auto, zodat je zicht houdt op het achteropkomend verkeer dat op jouw weghelft nadert.
  5. Overtuig jezelf van het afsluiten van de auto met de centrale deurvergrendeling, zodat anderen geen (oneigenlijk) toegang hebben tot de auto.

Zithouding - Stuurhouding en Afstellen van de Spiegels

(en juist afstellen van de hoofdsteun)
Een goede en ontspannen zithouding in de auto draagt bij aan de verkeersveiligheid tijdens het rijden en zorgt voor minder spannings- en vermoeidheidsklachten bij deelname aan het verkeer. De stoelafstemming moet vervolgens zó zijn, dat je én een goed zicht hebt in de spiegels én alle noodzakelijke bedieningsorganen in de auto goed en soepel kunt bedienen. Voor het afstellen van de buitenspiegel(s) en binnenspiegel in de (les)auto geldt dat deze een zo groot mogelijk deel van de weg naast en achter de auto zichtbaar maken, zodat je jezelf uiteindelijk een zo goed mogelijk beeld kunt vormen van het verkeer rondom de auto.

Je zorgt altijd eerst voor een goede instelling van de zithouding/de bestuurdersstoel en daarna -als je eenmaal goed zit- stel je de spiegels pas goed af. Zou je eerst de spiegels afstellen en daarna de bestuurdersstoel instellen, dan zullen de spiegels niet optimaal afgesteld staan. Als laatste leg je de autogordel goed om, zodat je tijdens het afstellen van stoel en spiegels voldoende bewegingsvrijheid hebt.

Handelen bij afstellen van de zithouding en stuurhouding

  1. Stel de bestuurdersstoel zó af, dat je goede ondersteuning hebt in je rug en aan de bovenbenen. Zowel je armen als je benen zijn hierbij licht gebogen, zodat je een goede controle hebt over het stuur en over de koppeling/voetpedalen van de auto. Door een juiste houding houd je voldoende controle over het stuurgedrag van de auto en raakt minder snel vermoeid.
  2. Houd je handen losjes op/aan het stuur, ongeveer op de positie *"kwart voor drie" - “ tien voor twee”. Houd je handen indien mogelijk buiten de plaatsing van de air-bag centraal in het stuur. Dit is de meest ideale houding, in het bijzonder om met goede stuurbewegingen te kunnen reageren op onverwachte verkeerssituaties.

* de plaatsing van je handen op het stuur laat je mede afhangen van het ontwerp van het stuur en de plaatsing van eventuele bedieningsorganen op het stuur.

Handelen bij afstellen van de spiegels en de autogordel

  1. De spiegels stel je altijd af ná de zithouding en vóórdat je gaat rijden. Raak bij het afstellen van de spiegels het spiegelglas niet aan met de vingers en gebruik beide handen voor het afstellen van de binnenspiegel (deze zit slechts verlijmd aan de voorruit)
  2. bij het afstellen van de linker buitenspiegel moet de (denkbeeldige) horizon voor driekwart in de spiegel zichtbaar zijn; de zijkant van de auto mag hierbij nog voor een klein deel in de linker buitenspiegel zichtbaar blijven. Op deze wijze heb je het meeste zicht schuin links van de auto, en een gedeelte achter de auto.
  3. Het verticale midden van de binnenspiegel stel je af op het verticale midden van de achterruit. (ongeveer hart op hart). Op deze wijze heb je het meeste zicht op datgene wat zich achter de auto afspeelt.
  4. Trek nu de autogordel rustig aan met de rechterhand en vergrendel de autogordel rechts naast de bestuurdersstoel. De klik (vergrendeling) moet hierbij hoorbaar zijn.
  5. Controleer de autogordel op een goede werking met de rechterhand, door hier -op borsthoogte- een kort rukje aan te geven. Bij een goede werking zal deze dan met een klik blokkeren.
  6. Let ook op het gebruik van de autogordel bij eventuele passagiers; ook al is dit veelal de verantwoording van de persoon zelf
  7. na de rit: ontgrendel de autogordel door de rode knop met de rechterhand in te drukken en begeleid de gordel bij het oprollen met de linkerhand, zodat deze niet tegen de zijruit schiet, goed oprolt en niet verdraait

Afstellen van de hoofdsteun

De bovenzijde van de hoofdsteun moet ongeveer gelijk staan aan de bovenzijde van het hoofd. De hoofdsteun biedt zo optimale bescherming bij een eventueel ongeval. De hoofdsteun is niet bedoeld voor het comfort tijdens het rijden, maar om de ‘klap’ op te vangen bij een eventueel ongeval en de nek(wervels) zoveel mogelijk te ontzien.

Starten en Afzetten van de Motor

Bij het starten en afzetten van de motor vóór en na de rijles moet je een aantal handelingen verrichten, welke ook na het behalen van je rijbewijs van nut blijven. Deze handelingen zal je uiteindelijk uitvoeren zonder er bij na te hoeven denken; het wordt een geautomatiseerd proces. Door deze handelingen en controles standaard voor jezelf uit te voeren blijft jij ‘de baas’ over de auto en kom je niet snel voor verrassingen te staan. Je voorkomt bijvoorbeeld dat de auto gaat rollen, verlichting blijft branden enzovoort. Zeker als er meerdere personen gebruik maken van dezelfde auto, is onderstaande procedure van belang, omdat je niet weet hoe een ander de auto ‘afsluit’.

Handelen bij starten van de motor

  1. Allereerst controleer je met de rechterhand of de handrem vergrendeld (omhoog getrokken) is, zodat de auto niet weg kan rollen als je bij het starten het koppelingspedaal mocht vergeten in te trappen.
  2. Trap de koppeling kort in en controleer of de versnellingspook in de neutraal stand staat, zodat de auto niet direct in beweging kan komen tijdens het starten.
  3. Controleer of de stroomverbruikers (verlichting, ruitenwissers, airco e.d.) uit staan, zodat de accu tijdens het starten niet te zwaar wordt belast.
  4. Trap de koppeling met de linkervoet geheel in. Je onderbreekt nu de aandrijving tussen de motor en de wielen, zodat de auto niet in beweging komt bij het starten.
  5. Draai (van het lichaam af) met de rechterhand het contact aan en controleer de werking van waarschuwingslampen en controlemeters op het dashboard. Bij een auto met dieselmotor wachten tot het oranje gloeispiraal gedoofd is, en
  6. de contactsleutel doordraaien totdat de motor aanslaat. Luister goed wanneer de motor aanslaat en laat de contactsleutel direct los, zodat de startmotor niet door loeit.
  7. Controleer of er -na het aanslaan van de motor- geen controlelampjes blijven branden die zouden moeten moeten doven (oliedruk, accu, airbag, autogordel, motormanagement en dergelijke).
  8. Trap het rempedaal met de rechtervoet in om een goede pedaaldruk te controleren.
  9. Als je nog niet direct wegrijdt, laat je nu de koppeling weer opkomen om onnodige slijtage te voorkomen en je been nog even rust te geven.
  10. Schakel nu eerst de nodige bedieningsorganen in. Denk hierbij -afhankelijk van de omstandigheden- aan verlichting, blower, achterruitverwarming, ruitenwissers en dergelijke. Door dit vóór het rijden te doen, kun je zodra je gaat rijden je aandacht op andere zaken binnen het verkeer richten.

Handelen bij het afzetten van de motor

  1. Nadat de auto tot stilstand is gekomen houd je de koppeling geheel ingetrapt en trek je de handrem aan, zodat de auto niet meer kan wegrollen. Druk het knopje voor op de handrem in en trek de hendel omhoog tot deze weerstand geeft. Laat het vergrendelingsknopje los en de auto staat op de handrem. Rechtervoet blijft nog op het rempedaal.
  2. Bij vorst kan het raadzaam zijn de auto in de versnelling te laten staan, in plaats van het gebruik van de handrem. Dit voorkomt vastvriezen van de remschoenen.
  3. Zet de versnellingshendel in de neutraal stand, zodat de koppeling van de motor naar de wielen wordt opgeheven.
  4. Haal je voeten geleidelijk van rem (rechter voet) en koppeling (linker voet). De auto stond al op de handrem en de versnellingspook in de neutraal stand, zodat de auto nu niet meer kan gaan rollen
  5. Schakel stroomverbruikers uit, zodat de accu niet onnodig belast wordt (zie punt drie bij starten) Denk hierbij eventueel ook aan het sluiten van de ramen.
  6. Draai de contactsleutel zover mogelijk naar je lichaam toe om de motor uit te zetten. Laat de motor bij stilstand niet onnodig lang stationair draaien (sparen van het milieu).
  7. Tot slot haal je de autosleutel uit het contactslot, sluit de auto af en neemt de sleutel mee.

Wegrijden en Stoppen met de (Les)Auto

(inclusief sturen en stuurtechniek)
Bij het wegrijden en het (vrijwillig) stoppen met de auto in het verkeer, is het van belang goed rekening te houden met de overige weggebruikers. Het goed en veelvuldig kijken rondom de auto en herhaaldelijk kijken in de autospiegels geeft veel informatie die je als automobilist moet verwerken en welke van invloed zijn op je beslissen en handelen. Het tijdig geven van duidelijkheid bij wat je wilt gaan doen en een goed gebruik van de richtingaanwijzer dragen bij aan de doorstroming op de weg en de veiligheid voor jezelf en de overige verkeersdeelnemers. Bij het wegrijden voer je een bijzondere manoeuvre uit, waarbij je vóór verkeersdeelname al het overige verkeer voor moeten laten gaan. Bij het stoppen in het verkeer moet je jezelf altijd afvragen of dit wel mag (doorgetrokken gele streep, bij een stopverbod, langs een fietsstrook e.d.), of veilig kan, zonder het overig verkeer onnodig te hinderen of in gevaar te brengen!

Handelen vóór het wegrijden van de rechterzijde van de weg

  1. Vóór je wegrijdt vanaf de rechterzijde van een weg kijk je in de binnenspiegel, vóór de auto, in de linker buitenspiegel en links naast de auto. Wegrijden is een bijzondere manoeuvre, dit betekent dat je -indien nodig- al het overige verkeer vóór moet laten gaan
  2. met de bal van je linkervoet trap je het koppelingspedaal soepel en geheel in. Dit is noodzakelijk om te kunnen gaan schakelen. Je onderbreekt hiermee de koppeling tussen de motor en de versnellingsbak.
  3. Houd je rechtervoet op de rem, en
  4. ga met je rechterhand naar de versnellingspook en schakel vanuit de vrijstand in de eerste versnelling.
  5. Ontgrendel de handrem door middel van indrukken van de ontgrendelingsknop en laat de hendel volledig naar beneden, waarna je de ontgrendelingsknop los laat.
  6. Leg beide handen op het stuur in de stand * "kwart voor drie" - “tien voor twee”; vingers losjes om het stuur, beide duimen op het stuur
  7. laat het koppelingspedaal geleidelijk met je linkervoet opkomen tot je het aangrijpingspunt van de koppeling bereikt hebt en houd deze stand vast. Doe dit rustig, anders slaat de motor af.
  8. Ga met de rechtervoet van de rem naar het gaspedaal en geef rustig gas, zonder de motor te laten loeien. Doordat je de koppeling op het aangrijpingspunt vasthoudt, zal de auto niet wegrollen.
  9. Kijk nogmaals rondom de auto (als punt 1) om te beoordelen of je weg kunt rijden.
  10. Zet de richtingaanwijzer aan naar links, zodra je hebt gezien dat je veilig weg kunt rijden. Hiermee maak je aan het overige verkeer (op afstand) kenbaar dat je aan het verkeer wilt gaan deelnemen.
  11. Laat de koppeling geleidelijk in het geheel opkomen, zodat de auto rustig, beheerst en controleerbaar in beweging komt. Je stuurgedrag is afhankelijk van de situatie van waaruit je gaat rijden.
  12. Zodra de auto rustig in beweging is gekomen, plaats je de linkervoet naast of voor het koppelingspedaal. Hiermee voorkom je kramp en vermoeidheid in je linkervoet of been.
  13. Voer vervolgens direct de nacontrole uit door te kijken in de binnenspiegel en linker buitenspiegel, zodat je op de hoogte bent van de situatie achter en schuin naast de auto.
  14. Pas de snelheid zo vlot mogelijk aan, aan die van het overige verkeer, waarbij je rekening houdt met de maximum toegestane snelheid per plaatse.

* de plaatsing van je handen op het stuur laat je mede afhangen van het ontwerp van het stuur en de plaatsing van eventuele bedieningsorganen op het stuur.

Handelen vóór het remmen en stoppen

  1. Kijk voldoende ver vóór de auto om de plaats te bepalen waar je wilt of kunt gaan stoppen. Kijk of er geen obstakels zijn en of er geen verkeerstekens aangebracht zijn die bepalen dat je niet mag stoppen.
  2. Kijk in de binnen- en buitenspiegel(s) om te beoordelen hoe de situatie achter en direct naast de auto is.
  3. Bij stoppen aan de rechterzijde van de rijbaan kijk je ook over de rechterschouder en geeft (na punt 4) een signaal naar rechts met de richtingaanwijzer.
  4. Ga met de rechtervoet van het gaspedaal naar de rem, en rem licht. Door opgloeien van de remlichten maak je het achteropkomend verkeer duidelijk dat je het plan hebt te gaan stoppen.
  5. Tijdens het remmen blijf je (vooral) in de binnenspiegel kijken om te zien hoe het verkeer achter je reageert.
  6. Voer de remdruk/rempedaaldruk op terwijl je wisselend in de spiegels blijft kijken (zie punt 5), zonder de situatie vóór de auto uit het oog te verliezen.
  7. Trap de koppeling met de linkervoet vlot en geheel in, om de aandrijfkracht van de motor te onderbreken en te voorkomen dat de motor bij door remmen afslaat. De koppeling trap je in het geheel in, kort voordat de motor gaat “bokken”.
  8. Kort voordat de auto volledig stilstaat, verminder je de pedaaldruk licht, door de rechtervoet licht op te laten komen (remdruk iets verminderen). Je blijft hierbij wel doorgaan met remmen. Hierdoor zal de auto zonder schokken tot stilstand komen. (voor een noodsituatie waarbij je plotseling en krachtig moet remmen geldt dit uiteraard niet).
  9. Gaat het om een korte stop, dan laat je de versnellingshendel in de eerste versnelling staan, zodat je direct weer kunt doorrijden. (koppeling blijft geheel ingetrapt, anders slaat de motor af).
  10. Gaat het om een langere stop, dan zet je motor af en handelt zoals beschreven in het onderdeel “starten en afzetten van de motor”.

Sturen en stuurtechniek

  1. Houd de handen bij standaard stuursituaties ontspannen op het stuur, ongeveer op de stand: * "kwart voor drie" - “tien voor twee”. De vingers houd je om de stuurrand, maar de duimen houd je op de stuurrand. Dit is de meest ideale en meest veilige positie om in te kunnen grijpen in situaties als: stuurcorrecties bij plotselinge gladheid, slippen van de auto, een klapband, plotselinge uitwijkmanoeuvres en dergelijke.
  2. De toe te passen stuurmethoden zijn: doorgeefmethode, overpakmethode en het gecontroleerd terug laten glijden van het stuur bij terugsturen. Deze stuurmethoden kun je makkelijker in de praktijk oefenen en aanvoelen op aanwijzing of demonstratie van je rij-instructeur. In theorie ga ik hier op de verschillende stuurmethodes dan ook niet in.

* de plaatsing van je handen op het stuur laat je mede afhangen van het ontwerp van het stuur en de plaatsing van eventuele bedieningsorganen op het stuur.

Remmen en Remtechniek

Bij het maken van een verkeersstop kun je een onderscheid maken tussen vrijwillig stoppen en onvrijwillig stoppen. Bij vrijwillig stoppen moet je denken aan in- en uit laten stappen van passagiers, snel afgeven van een pakketje en dergelijke. Bij onvrijwillig stoppen is dit noodzakelijk omdat een situatie in het verkeer dit van je verlangt. Alhoewel je in beide gevallen goed en juist moet kijken en veilig moet handelen alvorens te stoppen, vind je onderstaand de wijze van handelen bij een stop uit noodzaak in het verkeer.

Handelen bij Remmen - Remtechniek bij een Verkeersstop uit Noodzaak

  1. Als de verkeersregels, verkeersveiligheid of de verkeerssituatie van je verlangen dat je stopt, praat je over stoppen uit noodzaak
  2. hierbij moet je bijvoorbeeld denken aan stoppen voor een VOP (voetgangersoversteekplaats), een verkeerslicht, om voorrang te verlenen, vóór een stopstreep bij verkeersbord B7, om blinden en slechtzienden vóór te laten gaan, bij het inrijden van een inrit en uitrijden van een uitrit enzovoort.
  3. Kijk vóór je gaat stoppen voor de auto en in de binnenspiegel, zodat je op de hoogte bent van de verkeerssituatie rondom / achter de auto. Word je kort gevolgd door een ander voertuig, dan kun je het gedrag hier op afstemmen.
  4. Verminder je snelheid door met de rechtervoet gas te minderen, en
  5. tik het rempedaal kort aan. Door oplichten van je remlichten maak je anderen weggebruikers kenbaar dat je wilt gaan stoppen
  6. Kijk nogmaals in de binnenspiegel om te zien of de andere weggebruikers je remsignaal hebben opgemerkt en hier goed op reageren.
  7. Door bewust naar de bestuurder van het achteropkomende voertuig te kijken, kun je ook de nodige informatie opdoen (let deze wel of niet goed op). Daarnaast kan een achteropkomende bestuurder mogelijk minder ver vooruit zien, omdat jouw voertuig hem of haar het zicht op de weg (deels) ontneemt.
  8. Doorremmen: als het veilig kan, voer je de remdruk geleidelijk op, totdat je tijdig en vloeiend tot stilstand komt.
  9. Het koppelingspedaal trap je -kort voordat de auto tot stilstand komt- vlot en vloeiend, geheel in met met de linkervoet. Hiermee voorkom je dat de motor afslaat.
  10. Net vóór het tot stilstand komen van de auto, verminder je de remdruk licht, maar blijft natuurlijk wel remmen. De auto komt dan vloeiend en zonder schokken tot stilstand. Rustig en gelijkmatig remmen is comfortabel voor jezelf en voor eventuele medepassagiers
  11. bij een noodstop in het verkeer gaat het uiteraard vooral om het voorkomen van problemen voor jezelf en voor anderen en zal je veelal af moeten wijken van hetgeen hier beschreven is. Wel is het zo dat het aanhouden van voldoende volgafstand, én regelmatig kijken in de spiegels met oog op het achteropkomende verkeer, je meer ruimte van handelen geven als dit nodig mocht zijn.

Onthoud Artikel 19 van het RVV:
De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig (veilig) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.

Koppeling, Opschakelen en Terugschakelen in de (Les)auto

Het opschakelen en terugschakelen zal in het begin lastig zijn. Je moet je aandacht goed op de weg houden, de juiste stuurbewegingen uitvoeren of koersvast zijn en blijven, en ook nog de handelingen en het voetenwerk beheersen die nodig zijn om op tijd op te schakelen of terug te schakelen. En dit allemaal op het juiste moment en zonder naar de versnellingspook te kijken. Opschakelen en terugschakelen vragen in het begin van de rijopleiding dan ook veel energie en aandacht. Uiteindelijk zal dit een automatisch proces worden, waarbij je niet meer hoeft na te denken, zodat je de aandacht volledig kunt richten op zaken die bij verkeersdeelname belangrijk zijn. Het aantal versnellingen kan per voertuig verschillen (meestal 5 of 6 versnellingen). Dit geldt ook voor de plaats en wijze van inleggen van de achteruitversnelling.

Opschakelen en versnellen of snelheid handhaven

  1. Iedere keer voordat je opschakelt kijk je in de binnenspiegel en linker buitenspiegel. Over het algemeen betekent het dat je na het opschakelen de snelheid gaat opvoeren. Door te spiegelen blijf je het overige verkeer in de gaten houden.
  2. Haal de rechtervoet van het gaspedaal en trap het koppelingspedaal -min of meer gelijktijdig- volledig tot de wagenbodem, rustig maar vlot en vloeiend in.
  3. Ga met je rechterhand naar de versnellingspook en kies vlot de juiste versnelling. Bedien de versnellingspook niet krampachtig, maar kies de versnelling rustig (zie schakelpatroon op de foto).
  4. Plaats je handen weer op de juiste wijze op het stuur, zodat je de juiste zitpositie weer aanneemt.
  5. Laat de koppeling met de linkervoet rustig, geleidelijk en vloeiend volledig opkomen.
  6. Geef met de rechtervoet geleidelijk en rustig gas, zodat de auto zonder schokken versnelt of de rijsnelheid in een hogere versnelling handhaaft (milieu - het nieuwe rijden).
  7. Kijk in de binnenspiegel en buitenspiegel(s) om te beoordelen of je de juiste snelheid hebt of aanhoudt, zonder het overige verkeer te hinderen. Let op de toegestane maximumsnelheid, zonder je door andere bestuurders te laten misleiden (deze rijden vaak te snel).

Terugschakelen en snelheid minderen of aanpassen

  1. Iedere keer voordat je terugschakelt kijk je -voordat je gaat handelen- in de binnenspiegel en linker buitenspiegel. Over het algemeen betekent het dat je na het terugschakelen snelheid gaat minderen. Door te spiegelen blijf je het overige achteropkomende verkeer in de gaten houden en kun je jouw handelen eventueel aanpassen als zij niet juist reageren.
  2. Je haalt de rechtervoet vlot en geleidelijk van het gaspedaal, zodat de auto al begint te vertragen.
  3. Indien nodig rem je rustig bij om het vertragen te bevorderen.
  4. Trap het koppelingspedaal vlot en helemaal in, zodat je het terugschakelen mogelijk maakt, zonder schade aan te brengen aan de tandwielen van de versnellingsbak.
  5. Breng de rechterhand vlot naar de versnellingspook en schakel in de gewenste versnelling.
  6. Plaats de handen op de juiste wijze op het stuur, zodat je de juiste stuurpositie weer inneemt.
  7. Laat het koppelingspedaal geleidelijk en rustig, helemaal opkomen, zodat schokken van/in de auto vermeden wordt.
  8. Geef met de rechtervoet weer rustig gas, zodat de auto vloeiend in beweging blijft. Min of meer gelijktijdig en nadat je de koppeling rustig, vloeiend en in het geheel op hebt laten komen, geef je de linkervoet rust naast of voor het koppelingspedaal.
  9. Kijk vervolgens weer in de binnenspiegel en linker buitenspiegel om te controleren of je de juiste snelheid aanhoudt zonder anderen te hinderen. Bij terugschakelen (en remmen) is het in het bijzonder van belang om het gedrag van achteropkomend verkeer goed in de gaten te houden.

Inhalen en Ingehaald worden in de (Les)Auto

Goed en regelmatig kijken rondom de auto, en een goed gebruik van de spiegels is van belang om veilig, vlot en soepel in te kunnen halen als dit nodig mocht zijn. Door een goede manier van kijken en spiegelen ben je in staat het goede moment te kiezen om je besluit in te halen om te zetten in handelen. Haal alleen in als dit verantwoord is om te doen en je voldoende ver vooruit kunt kijken, zonder jezelf en andere weggebruikers te hinderen of in gevaar te brengen. Bij ingehaald worden ben je dankzij regelmatig kijken in je binnenspiegel en linker buitenspiegel, voor, naast en achter de auto in staat tijdig op te merken dat je ingehaald wordt of gaat worden. In de praktijk kan het nogal eens voor komen dat je de fouten van anderen weggebruikers op moet vangen en de ander door snelheid te minderen, afstand te creëren of door je koers enigszins te verleggen kan helpen. Voldoende ver vooruit kijken en een goed spiegelgedrag kunnen jou hierbij helpen.

Handelen bij inhalen

  1. Overtuig jezelf allereerst of je ter plekke wel in mag halen (verbodsbord, doorgetrokken witte streep en dergelijke) en of dit wel verstandig of veilig is om te doen (weersomstandigheden, bochtige wegen, tegemoetkomend verkeer).
  2. Kijk voldoende ver vooruit om te kunnen zien of de weg voldoende vrij is om de inhaalactie uit te voeren.
  3. Kijk in de binnenspiegel om te beoordelen of een bestuurders achter je niet net willen inhalen.
  4. Kijk in de linker buitenspiegel en naast de auto (dode hoek) om te kijken of je zelf al niet wordt ingehaald.
  5. Pas als je voldoende ruimte en gelegenheid hebt, geef je richting aan naar links, en
  6. je schuift vlot en rustig sturend een rijstrook naar links op. Je haalt het andere voertuig zo vlot mogelijk in. Hoe korter de inhaalmanoeuvre duurt, des te minder hinder of gevaar levert dit op voor jezelf en de overige weggebruikers.
  7. Ná de zijdelingse verplaatsing naar de linkerrijstrook zet je de richtingaanwijzer neutraal.
  8. Kijk in de binnenspiegel of je het zojuist ingehaalde voertuig in je spiegel ziet, zodat je weer veilig naar de rechterrijstrook kunt sturen om je inhaalmanoeuvre af te ronden. Voor de zekerheid kijk je ook rechts naast de auto (dode hoek).
  9. Zodra je voldoende ruimte hebt en de auto weer veilig naar rechts kunt verplaatsen, geef je richting naar rechts aan en stuurt vlot en vloeiend terug naar de rechter rijstrook.
  10. Houd in het algemeen binnen het verkeer voor ogen: “plaats op de weg is rechts”.

Handelen bij ingehaald worden

  1. Blijf regelmatig rondom de auto kijken om te kunnen signaleren dat je zelf al wordt ingehaald. Het kan zijn dat je de fouten van anderen op moet vangen.
  2. Foutief gedrag van anderen kun je bijvoorbeeld opvangen door: snelheid te minderen om de inhaler ruimte te geven en/of een gevaarlijke situatie met tegemoetkomend verkeer op te heffen, door b.v. uitwijken of stoppen, of verleggen van je eigen koers
  3. onder normale omstandigheden handhaaf je de eigen snelheid als je wordt ingehaald. Als je snelheid zou meerderen, duurt de actie van het voertuig dat jou inhaalt langer, met kans op gevaar of hinder voor andere weggebruikers en voor jezelf.

Voorbijgaan en Tegemoetkomen in de (Les)Auto

Voorbijgaan is het passeren van een object, of obstakel dat niet deelneemt aan het verkeer, maar op de weg wel een belemmering vormt dat je tijdig moet zien en veilig moet voorbij rijden. Denk hierbij aan een dubbel geparkeerd voertuig, een op de weg geplaatste container, een tijdelijk afzetting bij wegwerkzaamheden, of een willekeurig ander voorwerp dat je aandacht vraagt. Onder normale omstandigheden zal je van tegemoetkomend verkeer geen hinder hoeven ondervinden. Zijn de wegen echter smal, voertuigen breed of medeweggebruikers onoplettend, dan kan uitwijken of handelen vereist zijn.

Handelen bij voorbijgaan

  1. Kijk bij het onderdeel inhalen - ingehaald worden wat voor gedrag en handelen er van je verlangd wordt. Nader het voorbijgaan van een obstakel alsof je wilt gaan inhalen.
  2. Pas je snelheid aan naar de omstandigheden. Een obstakel op de weg betekent bijna altijd dat je minder ruimte op de weg hebt, snelheid moet minderen en je rijlijn moet verleggen.
  3. Omdat je veelal (zeer) langzaam rijdt, kan je zowel rechts als links door ander langzaam verkeer worden voorbijgegaan (voetgangers, fietsers). Blijf goed rondom de auto kijken!
  4. Kijk op afstand goed of er zich geen personen rondom of achter het obstakel dat je voorbij wilt gaan ophouden.
  5. Let goed op tegemoetkomend verkeer om jezelf te overtuigen dat je veilig kunt voorbijgaan en de zijdelingse verplaatsing die hier doorgaans op volgt veilig kunt uitvoeren, zonder het overige verkeer te hinderen.
  6. Kijk ook goed links naast de auto. Bij het voorbijgaan zal je meestal naar de linker weghelft moeten sturen. Hier kunnen voetpaden en fietspaden gelegen zijn, waar zich andere weggebruikers op kunnen bevinden.
  7. Geef vóór je de zijdelingse verplaatsing inzet richting aan, zodat je duidelijkheid geeft aan bestuurders achter je. Zij hebben mogelijk minder zicht op het obstakel en worden door jouw aangeven van richting en eventueel remsignaal geattendeerd op het obstakel
  8. rijd je zelf achter een voertuig dat een obstakel passeert, probeer dan door de ramen van de auto vóór je te kijken om het obstakel te beoordelen.

Handelen bij tegemoetkomen

  1. De ruimte tussen jouw voertuig en dat van de tegenligger moet voldoende groot/breed zijn om elkaar veilig te kunnen passeren
  2. kijk regelmatig zo ver mogelijk vooruit om dit goed in te kunnen schatten en hier tijdig op te kunnen reageren als je problemen vermoedt.
  3. Door de breedtes van zowel de weg, je eigen voertuig en die van de tegenligger goed in te schatten, kun je tijdig snelheid minderen en eventueel vroegtijdig stoppen als de passeer ruimte onvoldoende is.
  4. Let vóór het minderen van de snelheid op achteropkomende bestuurders en geef eventueel een kort remsignaal.
  5. In een enkel geval kan het noodzakelijk zijn in de berm of naar rechts te sturen om extra ruimte te geven aan de tegenligger. Let hierbij op de berm (zachte berm, kuilen, plassen) en op rechts naast de auto gelegen voetpaden of fietspaden en eventuele weggebruikers die daarop aanwezig zijn.

Bij het naderen van een kruispunt kun je -ver vooruit kijkend- al veel informatie opdoen. Door tijdig signaleren van verkeersborden, verkeerstekens, fietsstroken, mogelijke obstakels, verkeersdrukte enzovoort, kun je op afstand al een inschatting maken van wat je te wachten staat. Over het algemeen nader je een kruispunt met geringe snelheid, in de tweede versnelling. Door tijdig snelheid minderen en een actief en gericht kijkgedrag, geef je jezelf de rust en tijd de verkeersstromen op en om het kruispunt te overzien en je handelen hier op aan te passen. Door goed inschatten van het gedrag van de overige weggebruikers, kun je zelf vaak vloeiend doorrijden zonder onnodig te remmen, wat de rust in het verkeer, de doorstroming en het milieu ten goede komt.

Houd in normale verkeerssituaties de volgende volgorde aan

  • Vóórdat je snelheid mindert en besluit richting aan te geven, hebt je altijd eerst vóór de auto en in de autospiegels gekeken om het juiste moment van richting aangeven te bepalen. Het moment van snelheid minderen en richting aangeven mag geen hinder of onduidelijkheid bij de andere weggebruikers geven.
  • Vóórdat je een stuurbeweging of stuurcorrectie naar rechts of links maakt en richting aangeeft, heb je altijd eerst rechts of links naast de auto gekeken om te weten of je de koersverandering met de auto wel veilig kunt inzetten/uitvoeren.
  • Remmen doe je in normale verkeerssituaties pas nádat je goed in de autospiegels hebt gekeken, snelheid hebt geminderd en richting hebt aangegeven.

Handelen bij Rechts Afslaan

  1. Bij aan komen rijden kijk je vooruit om verkeerstekens, obstakels en dergelijke op en om het kruispunt dat je nadert waar te nemen en het kruispunt te beoordelen (voorrangskruispunt, VOP’s, fietspaden, gelijkwaardig kruispunt).
  2. Ook belangrijk is om te weten of je wel af mag slaan (éénrichtingsverkeer, geslotenverklaring).
  3. Bij aan komen rijden kijk je in de binnenspiegel en rechter buitenspiegel met oog op het achteropkomende verkeer en ook rechts naast de auto, zodat je weet of er zich ander verkeer bevindt (fietsers, snorfietsers, voetgangers).
  4. Het voornemen om af te slaan maak je aan het overige verkeer tijdig kenbaar door richting naar rechts aan te geven.
  5. Bij nadering van het kruispunt, minder je tijdig snelheid; meestal de tweede versnelling. Door de afstand tot het kruispunt in combinatie met de snelheid van je eigen voertuig goed in te schatten, kun je het kruispunt rustig naderen en hoef je vaak niet, of slechts weinig te remmen, om je weg veilig te kunnen vervolgen.
  6. Voorsorteren mag! Soms is het duidelijker en beter voor de doorstroming om voor te sorteren, omdat andere bestuurders je dan makkelijker in kunnen halen. Als je voorsorteert, doe je dit zo veel mogelijk naar rechts, maar...let wel op dat je geen fietsers of snorfietsers hindert, of in gevaar brengt.
  7. Let bij het voorsorteren naar rechts ook op fietssuggestiestroken of fietsstroken. Bij een fietsstrook met een doorgetrokken witte streep, mag je deze bij het voorsorteren niet overschrijden/overrijden.
  8. Zijn er voorsorteervakken, kies dan tijdig de juiste rijstrook om voor te sorteren. Rijd je éénmaal ter hoogte van de doorgetrokken streep tussen de voorsorteervakken, dan mag je niet meer van voorsorteervak veranderen, maar moet je de aangegeven richting volgen.
  9. Je kijkt herhaaldelijk, links en vóór je en over je rechterschouder én rechts de weg in, in de richting die je wilt gaan volgen of insturen.
  10. Je stuurt de bocht in naar rechts en blijft hierbij op je eigen weghelft. Je gaat de bocht als het ware rollend in en geeft weer geleidelijk gas bij, bij ronden en uitkomen van de bocht.
  11. Stuur geleidelijk, maar vlot terug in de richting van het verloop van de weg die je vervolgt.
  12. Doe een nacontrole in de binnenspiegel en linker buitenspiegel. Je bent een nieuwe weg ingeslagen en moet je direct weer op de hoogte stellen van het verkeer achter en vóór de auto.
  13. Pas je snelheid aan aan het overige verkeer én stem je snelheid af op de omstandigheden (winkels, scholen, fietsers, 30-km zone, erf).

Handelen bij Links Afslaan

In grote lijnen houd je bij links afslaan aan wat boven bij rechts afslaan beschreven. Alleen lees je voor rechts links en voor links rechts!

Extra aandachtspunten bij links afslaan zijn

  1. Voorsorteren bij links afslaan doe je zoveel mogelijk links tegen de wegas, of….op een weg met volledig éénrichtingsverkeer zoveel mogelijk naar links.
  2. Let op tegemoetkomende bestuurders bij links af slaan, schat de snelheid van de tegemoetkomende bestuurders goed in,
  3. kijk de bocht naar links goed door en zorg dat je netjes op je eigen weghelft uitkomt. Plaats op de weg is rechts!
  4. Denk aan: rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg gaat voor. Dit geldt dus ook voor de voetgangers die rechtdoor oversteken, terwijl jij met de auto afslaat.
  5. Denk aan: korte bocht gaat voor lange bocht. Dit betekent dat je de rechts afslaande tegemoetkomende bestuurder vóór moet laten gaan als jij met de auto links afslaat.

Kruispunten van Gelijke Orde - Voorrangskruispunten

Een kruispunt is een kruising of splitsing van wegen. Dit kun je zien als een kruispunt in de vorm van: een +, een T-splitsing, of een Y -splitsing. Er zijn kruispunten van gelijke orde (ook wel gelijkwaardige kruispunten genoemd), waarbij je bestuurders van rechts voorrang moet verlenen, én je hebt kruispunten waar je het handelen moet aanpassen zoals dat door de geplaatste verkeerstekens van je verlangd wordt (denk aan voorrangskruispunten, verkeerslichten, verplichte rijrichting) Als je een kruispunt op grote afstand herkent, ben je in staat in grote lijnen alvast een voorspelling te maken van het gedrag dat mogelijk van je verlangd gaat worden. Rijdend op een voorrangsweg houd je bijvoorbeeld je snelheid aan, terwijl je een kruispunt van gelijke orde met minder snelheid nadert. Je rijgedrag bij naderen van kruispunten stem je uiteraard ook altijd af op het zicht dat je op de overige verkeersstromen hebt, de toestand van de weg, de weersomstandigheden en de drukte op en om het kruispunt dat je nadert en wilt overrijden.

*** Kijk voor een volledig overzicht van de verkeersborden bij: Verkeersborden in Nederland - plus Gevaarherkenning. De verkeersborden B1 tot en met B7 zijn hierbij vooral van belang.

Handelen - Berijden van Kruispunten van Gelijke Orde

  1. Op afstand moet je het (type) kruispunt herkennen. Door tijdig herkennen van het kruispunt en signaleren van verkeerstekens en de (mogelijke) drukte op het kruispunt dat je nadert, kun je hier bij je rijgedrag alvast rekening mee houden.
  2. Beoordeel hoe het zicht op het kruispunt is en maak vast een inschatting van de drukte; ook op of bij eventuele VOP’s (voetgangersoversteekplaatsen) fietsstroken, aanliggende fietspaden enzovoort.
  3. Kijk bij aan komen rijden in (vooral) je binnenspiegel, zodat je op de hoogte bent van het verkeer achter je. Kijk ook in de buitenspiegel(s), zodat je weet of er zich verkeer naast de auto bevindt.
  4. Pas je snelheid aan, aan het zicht en de ruimte die je hebt, én aan de drukte en het soort verkeer dat je op het kruispunt waarneemt. Je snelheid pas je altijd zodanig aan, dat je veilig kunt voldoen aan de voorrangsverplichtingen.
  5. Stop als je voorrang moet verlenen. Houd met de plaats van stoppen eventueel rekening met de sleeplijn van afslaande vrachtauto’s, autobussen, auto met aanhanger en dergelijke., zodat je deze bestuurders niet hindert bij het afslaan. Kijk vóórdat je stopt in de binnenspiegel met oog op achteropkomend verkeer en pas je remgedrag eventueel aan.
  6. Kijk bij het kruispunt op korte afstand links (het eerste conflict), over en rechts van het kruispunt. Herhaal dit kijkgedrag bij oprijden van het kruispunt.
  7. Verleen voorrang (bestuurders), of laat voor gaan (voetgangers) als je voorrang moet verlenen, maar….let ook op of je zelf wel voorrang krijgt, als men jou voorrang moet verlenen. Voorrang moet je krijgen en mag je niet afdwingen!
  8. Kijk vóór oprijden van het kruispunt, of je wel rechtdoor kunt of mag rijden. Let goed op verkeersborden over het kruispunt die een gebod of verbod aangeven.
  9. Als het kruispunt aan beide zijden én over het kruispunt vrij is, overrijd je het kruispunt vlot en soepel, zonder te twijfelen. Als er géén mogelijkheid is de auto tussen de kruisende verkeersstromen op te stellen (middenberm), wacht je met oprijden van het kruispunt, tot je het kruispunt in één keer kunt oversteken. Het kruispunt, of VOP mag je bij het overrijden niet blokkeren.
  10. Voer een nacontrole uit in de binnenspiegel en de linker buitenspiegel zodra je het kruispunt overreden bent. Je bevindt je weer in een nieuwe verkeerssituatie, waarvan je direct weer op de hoogte moet zijn.

Handelen – Berijden van Voorrangskruispunten

  1. Je kijkgedrag en het handelen is gelijk aan wat hierboven beschreven is, maar kies eventueel tijdig de rijstrook voor rechtdoor als dit nodig mocht zijn.
  2. Als je zelf op een voorrangsweg rijdt, houd je in principe bij het naderen en overrijden van de kruispunten je snelheid aan; dit geldt ook voor het overrijden van voorrangskruispunten. Blijf bij aan komen rijden en overrijden van het kruispunt wel goed op het gedrag van (vooral) bestuurders van rechts en links letten. Mogelijk hebben ze je niet gezien, of verlenen geen voorrang.
  3. Nader je een voorrangskruispunt waar bord B6 is geplaatst, dan zijn er veelal ook haaientanden op het wegdek aangebracht. verkeersbord B6 betekent: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg! Let op: zijn er alleen haaientanden op het wegdek aangebracht zonder bord B6, dan moet je toch handelen alsof bord B6 er staat!
  4. Is bord B6 geplaatst (of haaientanden), dan nader je het kruispunt in principe, rustig in de tweede versnelling. Kijk goed rondom de auto en let ook op VOP’s en fietspaden, fietssuggestiestroken.
  5. Bij nadering van verkeersbord B7 kom je met gepaste snelheid aanrijden en laat de auto uitrollen en stopt de auto vóór de stopstreep. Zet de auto ook werkelijk stil en tel -al lettend op het verkeer op de kruisende weg- twee seconden om er géén twijfel over te laten bestaan dat je ook werkelijk stil staat met de auto. Indien wenselijk stop je de auto eerder, zodat je de weg vrijhoudt voor bestuurders op de kruisende weg. Kijk goed in de autospiegels bij aan komen rijden en stoppen, met oog op het achteropkomend verkeer.
© 2010 - 2024 Jvd, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Auto kopen: automaat of schakelen?Auto kopen: automaat of schakelen?Handgeschakelde auto’s zijn in Europa altijd populairder geweest dan automaten. Dit in tegenstelling tot Amerika of Japa…
Straatje keren of steken - Bijzondere verrichtingStraatje keren of steken - Bijzondere verrichtingDe bijzondere verrichting 'straatje keren' zal het meest bekend zijn. Officieel spreek je van 'keren door middel van ste…
Autorijles - Volg de route met Google MapsAutorijles - Volg de route met Google MapsAuto rijden en Google Maps. Heb je autorijles in Amsterdam, Rotterdam of Groningen, dan is er nu een unieke mogelijkheid…

Zoab en geen aquaplaning meerZoab (zeer open asfalt beton) is een wegverharding met een hoog percentage holle ruimte. Met zoab wordt het opspatten va…
Loodsen ook bij nacht en ontij op de verraderlijke ScheldeSinds de 15e eeuw spelen loodsen een belangrijke rol in de scheepvaart van Zeeland. Vanaf die tijd is een schipper verpl…
Bronnen en referenties
  • Autorij-instructie.nl
Reacties

Anne, 03-11-2013
Hallo,

Bedankt voor deze nuttige tips. Ik heb wel een enkele vraag. Bij "Terugschakelen en snelheid minderen of aanpassen", wat is dan het verschil tussen stap 7 en stap 9?
(7. laat het koppelingspedaal geleidelijk en rustig, helemaal opkomen, zodat schokken van / in de auto vermeden wordt.
9. laat je de koppeling rustig, vloeiend en in het geheel opkomen en geef vervolgens de linkervoet rust naast of voor het koppelingspedaal)

Alvast bedankt!
Groetjes, Anne Reactie infoteur, 03-11-2013
Beste Anne,

Met stap 9 bedoel ik dat je de voet rust geeft nadat je de noodzakelijke handelingen hebt afgerond. Stond inderdaad niet duidelijk geformuleerd; heb dit inmiddels aangepast.
Bedankt voor je scherpe opmerking!

Mvg - Sjaak

Lena, 26-04-2013
Zeer goede tips! Ik heb rijlessen gehad en mag alleen rijden maar door rij angst lang niet in de auto gezeten. Met deze tips kan ik terug er aan beginnen en is het een goede reminder! Reactie infoteur, 27-04-2013
Bedankt Lena.
Mocht je nog vragen hebben, dan hoor ik het graag van je.
Succes met het overwinnen van de rijangst en op naar veel veilige kilometers!

Mvg - Sjaak

Tirza, 09-01-2013
Heel handig! Zelf ben ik bijna 18 en al een paar weken begonnen met lessen. Ik heb erg veel last van faalangst waardoor ik aan veel dingen twijfel als ik ze niet helemaal zeker weet. Mijn instructeur helpt mij niet echt hierin. Sterker nog als ik iets doe wat niet goed is zegt hij dat alsof ik gek ben! Hierdoor vraag ik niet gauw wat ik niet snap. Dit artikel heeft mij veel geholpen! Reactie infoteur, 09-01-2013
Beste Tirza,

Fijn om te lezen dat je wat aan de artikelen hebt Tirza.
Probeer je rij-instructeur er toch op aan te spreken en duidelijk te maken waar je moeite mee hebt!
Jij betaalt tenslotte en hebt recht op lessen die aansluiten bij jouw vaardigheden. Misschien is -als je jezelf bij de rij-instructeur niet op je gemak voelt- een andere rijschool of rij-instructeur het overwegen waard. Je zit tenslotte voor een relatief lange tijd (plusminus 40 uur) bij elkaar in de lesauto.
In ieder geval succes met je rij-opleiding. En… heb je vragen, dan kan je deze altijd stellen; of via Infonu, of via autorij-instructie.nl

Mvg - Sjaak

Hanae, 14-11-2012
Superhandig, en ook goed uitgelegd voor een leek als ikzelf. Dank je wel! Reactie infoteur, 15-11-2012
Dank je Hanae… goed om te lezen!

Mvg - Sjaak

Nicole, 27-09-2012
Over een uurtje gaat mijn eerste les van start. Ik neem aan dat ik niet alle bovenstaande tips al kan toepassen, maar het geef mij een erg rustig gevoel. Vooral dat vermeld wordt waarom je iets moet doen. Bedankt! Reactie infoteur, 27-09-2012
Oke Nicole, bedankt voor je reactie en… succes met je eerste rijles!

Mvg - Sjaak

Masja, 01-05-2012
Wat heb ik hier veel aan zeg! heb net 6 lessen gehad en twijfelde soms nog in situaties rondom alles wat met het schakelen te maken had, voornamelijk de volgorde ervan. ik denk dat het nu wel duidelijk is en dat het de volgende les beter zal gaan(haha en de auto niet vaak meer afslaat voor het stilstaan)snap nu beter wat de volgorde is. Reactie infoteur, 01-05-2012
Leuk om te lezen Masja en… succes met je rij-opleiding!

Mvg - Sjaak

Jvd (613 artikelen)
Laatste update: 20-05-2017
Rubriek: Auto en Vervoer
Subrubriek: Verkeer
Bronnen en referenties: 1
Per 2021 gaat InfoNu verder als archief. Het grote aanbod van artikelen blijft beschikbaar maar er worden geen nieuwe artikelen meer gepubliceerd en nog maar beperkt geactualiseerd, daardoor kunnen artikelen op bepaalde punten verouderd zijn. Reacties plaatsen bij artikelen is niet meer mogelijk.